Koninklijk Besluit 244/2019, van 5 april, dat de administratieve, technische en economische voorwaarden voor het zelf
verbruiken van elektriciteit regelt.
I
Wet 24/2013, van 26 december, betreffende de elektriciteitssector, heeft, in de oorspronkelijke dictie van artikel 9,
zelfverbruik gedefinieerd als het verbruik van elektrische energie afkomstig van productie-installaties die zijn
aangesloten binnen het netwerk van een verbruiker of via een directe lijn van elektrische energie die is verbonden met
een verbruiker, en onderscheidde verschillende modaliteiten van zelfverbruik.
Op grond van voornoemde dictie is op 10 oktober 2015 in het "Staatsblad" Koninklijk Besluit 900/2015, van 9 oktober,
houdende regeling van de administratieve, technische en economische voorwaarden van de modaliteiten voor de levering van
elektriciteit met eigen verbruik en voor de productie met eigen verbruik, gepubliceerd. Deze verordening omvatte onder
meer de technische eisen waaraan de installaties voor zelfverbruik van elektriciteit moeten voldoen om de naleving van
de veiligheidscriteria van de installaties te waarborgen, alsmede het economische toepassingskader voor deze activiteit.
Vervolgens heeft Koninklijk Wetsbesluit 15/2018, van 5 oktober, betreffende dringende maatregelen voor energietransitie
en consumentenbescherming, de regelgeving inzake zelfconsumptie in Spanje ingrijpend gewijzigd, zodat consumenten,
producenten en de samenleving als geheel kunnen profiteren van de voordelen die deze activiteit met zich mee kan
brengen, in de zin van een lagere behoefte aan netten, een grotere energieonafhankelijkheid en een lagere uitstoot van
broeikasgassen.
Met het oog op de bevordering van het eigen verbruik met hernieuwbare, gedistribueerde productie, bepaalt dit Koninklijk
Wetsbesluit dat zelf verbruikte energie uit hernieuwbare bronnen, warmtekrachtkoppeling of afval wordt vrijgesteld van
alle soorten heffingen en tolgelden.
De opneming in het rechtsstelsel van de maatregelen ter bevordering van de zelfconsumptie die in voornoemd koninklijk
besluit zijn vervat, heeft voornamelijk plaatsgevonden door de hervorming van artikel 9 van wet 24/2013, van 26
december, waarin de volgende wijzigingen zijn aangebracht:
- Er wordt een nieuwe definitie van "eigen verbruik" gegeven, die inhoudt dat hieronder wordt verstaan het verbruik door
een of meer verbruikers van elektrische energie die afkomstig is van productie-installaties die zich dicht bij de
verbruikers bevinden en daarmee verbonden zijn.
- Er wordt een nieuwe definitie van de soorten zelfverbruik opgesteld, waarbij deze worden teruggebracht tot slechts
twee: "zelfverbruik zonder overschot", waarbij op geen enkel moment energie aan het net kan worden onttrokken, en
"zelfverbruik met overschot", waarbij energie aan de distributie- en transportnetten kan worden onttrokken.
- Faciliteiten voor eigen verbruik zonder overschotten, waarvoor de aangesloten verbruiker reeds een toegangs- en
aansluitingsvergunning voor verbruik heeft, zijn vrijgesteld van de noodzaak om toegangs- en aansluitingsvergunningen
voor productie-installaties te verkrijgen.
- De verordening maakt de ontwikkeling mogelijk van compensatiemechanismen tussen het tekort en het overschot van de
verbruikers die zelf verbruiken met overschotten voor installaties tot 100 kW.
- Wat het register betreft, is besloten een zelfverbruikregister in te voeren, maar dan wel zeer vereenvoudigd. Dit
rijksregister zal statistische doeleinden hebben om te evalueren of de gewenste uitvoering wordt bereikt, om de effecten
op het systeem te analyseren en om de effecten van hernieuwbare opwekking in de geïntegreerde energie- en klimaatplannen
te kunnen berekenen. Dit register zal worden gevoed met de informatie die wordt ontvangen van de autonome gemeenschappen
en de steden Ceuta en Melilla.
Het voornoemde koninklijk besluit-wet 15/2018, van 5 oktober, bevat tevens de intrekking van verschillende artikelen van
het voornoemde koninklijk besluit 900/2015, van 9 oktober, aangezien deze worden beschouwd als belemmeringen voor de
uitbreiding van zelfconsumptie, waaronder die met betrekking tot meterconfiguraties, beperkingen van het maximale
geïnstalleerde opwekkingsvermogen tot het gecontracteerde vermogen of die met betrekking tot de betaling van
vergoedingen voor zelf verbruikte energie.
Het Koninklijk Besluit zelf voorziet in de noodzaak om een reglement goed te keuren dat verschillende aspecten regelt,
waaronder vereenvoudigde meteropstellingen, de administratieve en technische voorwaarden voor de aansluiting op het net
van productie-installaties die verband houden met zelfverbruik, de mechanismen voor compensatie tussen tekorten en
overschotten van verbruikers die gebruik maken van zelfverbruik met overschotten voor installaties tot 100 kW en de
organisatie van het administratief register. Door middel van dit koninklijk besluit wordt de bovenvermelde reglementaire
ontwikkeling doorgevoerd om te voldoen aan de verplichtingen opgelegd bij koninklijk besluit-wet 15/2018, van 5 oktober.
De tekst van het koninklijk besluit bevat ook wijzigingen van koninklijke besluiten die van invloed zijn op de
zelfconsumptie. Met de tweede slotbepaling worden wijzigingen aangebracht in ITC-BT-40 van het elektrotechnisch
reglement voor laagspanning, waarin de eisen voor anti-spillmechanismen en diverse veiligheidseisen voor
laagspanningsinstallaties worden geregeld. De eerste slotbepaling wijzigt Koninklijk Besluit 1110/2007 van 24 augustus,
dat de eenvormige regeling van de meetpunten van het elektriciteitsnet goedkeurt, waarbij onder meer wordt voorzien in
de mogelijkheid om aan de grenzen van type 3 en 4 laagspanningsapparatuur te integreren in systemen voor beheer en
meting op afstand. Een andere regelgeving die wordt gewijzigd om zelfconsumptie te bevorderen door middel van de vierde
slotbepaling is Koninklijk Besluit 1699/2011 van 18 november, dat de aansluiting op het net regelt van kleine
installaties voor de opwekking van elektrische energie, zodat eenfasige opwekkingsinstallaties van maximaal 15 kW op het
net kunnen worden aangesloten.
Evenzo wordt door middel van dit koninklijk besluit een deel van de inhoud van artikel 21 van Richtlijn (EU) 2018/2001
van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare
bronnen omgezet in Spaans recht.
Sinds de inwerkingtreding van koninklijk wetsbesluit 15/2018, van 5 oktober, bestaat er een rechtsvacuüm met betrekking
tot de bestemming van de bedragen die worden geïnd voor de factureringstermijn voor reactieve energie, voornoemd
koninklijk wetsbesluit wijzigde koninklijk besluit 1164/2001, van 26 oktober, tot vaststelling van de tarieven voor de
toegang tot de transmissie- en distributienetten voor elektriciteit, terug te keren naar de oorspronkelijke formulering,
waarbij de voor deze termijn verkregen facturen niet aan het afrekeningsproces zouden worden onderworpen, maar in handen
zouden blijven van de distributiebedrijven, die deze bedragen zouden moeten toewijzen om de nodige acties uit te voeren
om te voldoen aan de in een actieplan vastgestelde voorschriften inzake spanningscontrole.
Deze dictie is in strijd met koninklijk besluit 1048/2013, van 27 december, dat de methodologie vaststelt voor de
berekening van de vergoeding van de activiteit van elektriciteitsdistributie, waarin is bepaald dat de investeringen die
nodig zijn voor de uitoefening van deze activiteit door het systeem zullen worden vergoed. Daartoe moeten de
ondernemingen een jaarlijks investeringsplan indienen overeenkomstig artikel 40 van wet 24/2013 van 26 december, waarbij
in geen geval wordt overwogen een specifiek actieplan voor spanningscontrole uit te voeren.
Als gevolg van het voorgaande is een situatie van verwarring ontstaan en daarom wordt, door middel van de eerste
slotbepaling van deze verordening, artikel 9.3 van koninklijk besluit 1164/2001, van 26 oktober, gewijzigd om een
dubbele vergoeding aan de distributiebedrijven te vermijden voor investeringen die tot doel hebben te voldoen aan de
vereisten inzake spanningscontrole die van de distributiebedrijven worden geëist ten aanzien van het transmissienet en
die, momenteel, reeds worden vergoed door het systeem op basis van de methodologie die is vastgesteld in koninklijk
besluit 1048/2013, van 27 december, zoals hierboven aangegeven.
II
De ontwikkeling van zelfconsumptie die door de verordening wordt bevorderd, zal een positief effect hebben op de
algemene economie, op het elektriciteits- en energiesysteem en op de consumenten.
Wat de algemene economische gevolgen betreft, zal deze wijze van opwekking in combinatie met verbruik de economische
activiteit en de plaatselijke werkgelegenheid bevorderen, gezien het gedistribueerde karakter ervan. Bovendien is het de
bedoeling dat het eigen verbruik, dat hernieuwbaar is, intensiever wordt bevorderd, zodat de ontwikkeling ervan zal
bijdragen tot de vervanging van vervuilende en uitstotende opwekking, zodat deze verordening zal bijdragen tot de
verwezenlijking van de doelstellingen inzake de penetratie van hernieuwbare energiebronnen en de vermindering van de
uitstoot van broeikasgassen.
Wat de voordelen voor het energiesysteem betreft, is zelfconsumptie een doeltreffend instrument voor de elektrificatie
van de economie, die een conditio sine qua non is voor een zo efficiënt mogelijke overgang naar een koolstofeconomie,
zoals blijkt uit het streefscenario dat wordt voorgesteld in het Nationaal geïntegreerd energie- en klimaatplan
2021-2030.
Vanuit het oogpunt van de eindverbruikers kan zelfconsumptie een voordeliger economisch alternatief zijn voor de
traditionele exclusieve levering uit het net. Bovendien stimuleert de verordening lokaal eigenverbruik en, kortom, een
actievere rol van de eindverbruikers bij hun energievoorziening, hetgeen een eis is van de huidige samenleving.
Wat het effect op het elektriciteitssysteem betreft, zal de ontwikkeling van het eigen verbruik van elektriciteit
verschillende rechtstreekse economische effecten hebben, waarvan de nettobalans positief is.
Wat de inkomsten en kosten van het elektriciteitssysteem betreft, impliceert de invoering van zelfconsumptie een lager
verbruik van elektriciteit uit de transmissie- en distributienetten, hetgeen kan leiden tot een lichte daling van de
inkomsten uit tolgelden en heffingen in het systeem in vergelijking met een scenario waarin er geen zelfconsumptie is.
Deze inkomstendaling zal echter worden gecompenseerd door de toename van de inkomstendaling als gevolg van de
elektrificatie van de economie die in het Geïntegreerd Nationaal Energie- en Klimaatplan is opgenomen.
Bovendien zal, vanuit het standpunt van de eindverbruiker, de invoering van nieuwe productie uit eigen verbruik leiden
tot een verlaging van de energieprijs in vergelijking met een scenario waarin geen eigen verbruik wordt ingevoerd. Dit
is te wijten aan het feit dat er een toename is van de energie die wordt aangeboden uit de verkochte overschotten, en
een afname van de vraag die wordt geleverd door de zelf verbruikte energie. Bij het bovenstaande moeten nog de voordelen
worden opgeteld van de lagere technische verliezen ten gevolge van de circulatie van energie in de transmissie- en
distributienetten en de lagere marginale kosten voor nieuwe netwerkinfrastructuren.
In ieder geval wordt, om de uitvoering van het zelfverbruik en de mogelijke effecten daarvan op de duurzaamheid van het
elektriciteitssysteem te kunnen volgen, een mandaat verleend aan de Nationale Commissie voor Markten en Concurrentie om
een jaarverslag op te stellen en voor te leggen aan het Ministerie voor Ecologische Transitie, dat de Gedelegeerde
Commissie voor Economische Zaken van de Regering op de hoogte moet brengen van de conclusies van dat verslag en van de
eventuele maatregelen die zij van plan is toe te passen om daarop te reageren.
III
Wat het dringende karakter van de procedure betreft, bepaalt koninklijk besluit 15/2018, van 5 oktober, in zijn vierde
slotbepaling over de machtiging tot regelgevende ontwikkeling: "In het bijzonder vaardigt de Regering, binnen een
termijn van maximum drie maanden vanaf de inwerkingtreding van dit koninklijk besluit, zoveel regelgevende bepalingen
uit als nodig zijn voor de ontwikkeling en de uitvoering van de bepalingen van artikel 18", dit laatste artikel dat de
inhoud met betrekking tot de zelfconsumptie bevat.
Wet 50/1997, van 27 november, van de Regering, bepaalt in artikel 27 betreffende de dringende behandeling van
regelgevingsinitiatieven in het kader van de Algemene Staatsadministratie: "De Ministerraad kan, op voorstel van het
hoofd van het departement waaronder het regelgevingsinitiatief ressorteert, instemmen met de dringende behandeling van
de procedure voor de opstelling en goedkeuring van voorontwerpen van wetten, wetgevende koninklijke besluiten en
koninklijke besluiten, in elk van de volgende gevallen: ...a) Wanneer de verordening in werking moet treden binnen de
termijn die nodig is voor de omzetting van communautaire richtlijnen of die is vastgesteld in andere wet- of regelgeving
van de Europese Unie...".
Als gevolg van het bovenstaande is op 7 december 2018 het akkoord van de ministerraad goedgekeurd waarbij toestemming
wordt verleend voor de spoedbehandeling van het koninklijk besluit tot regeling van de administratieve en technische
voorwaarden voor zelfconsumptie.
Bij de opstelling van deze verordening is rekening gehouden met de beginselen die een goede regelgeving vormen, als
bedoeld in artikel 129, lid 1, van Wet 39/2015, van 1 oktober, betreffende de gemeenschappelijke administratieve
procedure van overheidsdiensten. In het bijzonder wordt voldaan aan de beginselen van noodzakelijkheid en
doeltreffendheid, aangezien de goedkeuring van dit koninklijk besluit wordt beschouwd als het ideale instrument om de
nagestreefde doelstellingen te bereiken en te voldoen aan de mandaten die voortvloeien uit koninklijk besluit-wet
15/2018, van 5 oktober.
Overeenkomstig artikel 26, lid 6, van voornoemde wet 50/1997 van 27 november is dit koninklijk besluit onderworpen aan
een openbare informatie- en hoorzittingprocedure door middel van publicatie op het webportaal van het ministerie voor
Ecologische Transitie. Daarnaast heeft het hoorproces ook plaatsgevonden door middel van overleg met de
vertegenwoordigers van de Adviesraad Elektriciteit van de Nationale Commissie voor Markten en Mededinging,
overeenkomstig de bepalingen van de tiende overgangsbepaling van wet 3/2013, van 4 juni, betreffende de oprichting van
de Nationale Commissie voor Markten en Mededinging.
Overeenkomstig de bepalingen van artikel 5.2 a) van wet 3/2013, van 4 juni, zijn de bepalingen van dit koninklijk
besluit geïnformeerd door de Nationale Commissie voor Markten en Mededinging in haar verslag getiteld "Akkoord houdende
uitvaardiging van een verslag over het voorstel van koninklijk besluit tot regeling van de administratieve, technische
en economische voorwaarden voor zelfconsumptie", goedgekeurd door de kamer van toezicht op de regelgeving in haar
vergadering van 21 februari 2019 (IPN/CNMC/005/19).
Op voordracht van de minister voor Ecologische Transitie, met de voorafgaande goedkeuring van de minister voor
Territoriaal Beleid en Overheidsfunctie, in overleg met de Raad van State en na beraadslaging in de ministerraad in zijn
zitting van 5 april 2019,
VOORZIE IK BIJ DEZEN IN:
HOOFDSTUK I
Algemene bepalingen.
Artikel 1. Doel.
Het doel van dit Koninklijk Besluit is vast te stellen:
1. De administratieve, technische en economische voorwaarden voor de modaliteiten van het zelf verbruiken van
elektrische energie, omschreven in artikel 9 van wet 24/2013, van 26 december, betreffende de elektriciteitssector.
2. De definitie van het begrip nabijgelegen voorzieningen ten behoeve van zelfconsumptie.
3. De ontwikkeling van individuele en collectieve zelfconsumptie.
4. Het vereenvoudigde compensatiemechanisme tussen de tekorten van de zelfverbruikers en de overschotten van de met hen
verbonden produktie-inrichtingen.
5. De organisatie, alsmede de procedure voor registratie en mededeling van gegevens aan het administratief register van
het eigen verbruik van elektrische energie.
Artikel 2. Toepassingsgebied.
1. De bepalingen van dit koninklijk besluit zijn van toepassing op de inrichtingen en subjecten die vallen onder een van
de modaliteiten van zelfverbruik van elektrische energie, omschreven in artikel 9 van wet 24/2013, van 26 december, en
die zijn aangesloten op de transmissie- of distributienetten.
2. Geïsoleerde installaties en productiegroepen die uitsluitend worden gebruikt in geval van onderbreking van de
levering van elektrische energie vanuit het elektriciteitsnet, overeenkomstig de definities van artikel 100 van het
koninklijk besluit 1955/2000 van 1 december, dat de activiteiten van vervoer, distributie, commercialisering, levering
en vergunningsprocedures van elektrische energie-installaties regelt, zijn vrijgesteld van de toepassing van dit
koninklijk besluit.
HOOFDSTUK II
Indeling en definities
Artikel 3. Definities.
Voor de toepassing van de in dit koninklijk besluit vervatte regeling inzake eigen verbruik wordt verstaan onder:
a) Geassocieerde verbruiker: verbruiker op een leveringspunt met geassocieerde installaties dicht bij het interne net of
installaties dicht bij het net via het net.
b) Productie-installatie: installatie die tot taak heeft elektrische energie op te wekken uit een primaire energiebron.
c) Productie-installatie: productie-installatie die is ingeschreven in het administratieve register van installaties
voor de productie van elektrische energie van het Ministerie voor Ecologische Overgang, waarin de omstandigheden van de
installatie worden weergegeven, met name het respectieve vermogen.
Bovendien worden de opwekkingsinstallaties die, overeenkomstig de bepalingen van artikel 9, lid 3, van wet 24/2013, van
26 december, ook al zijn zij niet geregistreerd in het productieregister, ook beschouwd als productie-installaties en
voldoen zij aan de volgende vereisten:
i. met een vermogen van niet meer dan 100 kW.
ii. Zij worden geassocieerd met bevoorradingsmodaliteiten met zelfconsumptie.
iii. Kan overtollige energie in het transmissie- en distributienet injecteren.
d) Geïsoleerde installatie: een installatie waarin op geen enkel moment fysieke capaciteit voor een elektrische
verbinding met het transmissie- of distributienet aanwezig is, hetzij direct, hetzij indirect via de eigen installatie
of die van een ander. Installaties die van het net zijn losgekoppeld door middel van schakelinrichtingen of
gelijkwaardige inrichtingen, worden voor de toepassing van dit koninklijk besluit niet als geïsoleerd beschouwd.
e) Op het net aangesloten installatie: de productie-installatie die aangesloten is op het net van een verbruiker, die de
netaansluitingsinfrastructuur deelt met een verbruiker of die hierop aangesloten is via een directe lijn en die op een
bepaald moment een elektrische verbinding met het transmissie- of distributienet heeft of kan hebben. Een op het net
aangesloten productie-installatie wordt ook als een op het net aangesloten installatie beschouwd als zij rechtstreeks op
het transmissie- of distributienet is aangesloten.
Installaties die van het net zijn losgekoppeld door middel van stroomonderbrekers of gelijkwaardige inrichtingen, worden
voor de toepassing van dit koninklijk besluit als op het net aangesloten installaties beschouwd.
In het geval van opwekkingsinstallaties die zijn aangesloten op het interne net van een verbruiker, worden beide
installaties geacht op het net te zijn aangesloten wanneer hetzij de ontvangende installatie, hetzij de
opwekkingsinstallatie op het net is aangesloten.
f) Directe lijn: een lijn die tot doel heeft een produktie-installatie rechtstreeks op een verbruiker aan te sluiten en
die voldoet aan de in de geldende voorschriften vastgestelde eisen.
g) Productie-installatie in de nabijheid van en in verband met de verbruiksinstallaties: productie- of
opwekkingsinstallatie bestemd voor de opwekking van elektrische energie bestemd voor de bevoorrading van een of meer
verbruikers in het kader van een van de eigenverbruiksmodaliteiten waarbij aan een van de volgende voorwaarden wordt
voldaan:
i. Zijn aangesloten op het interne netwerk van de aangesloten verbruikers of zijn via directe lijnen met hen verbonden.
ii. zijn aangesloten op één van de laagspanningsnetten die van hetzelfde transformatorstation zijn afgeleid.
iii. Zij zijn met elkaar verbonden, zowel opwekking als verbruik, onder laagspanning en op een onderlinge afstand van
minder dan 500 meter. Daartoe wordt de afstand tussen de meetinrichtingen in hun orthogonale projectie op het grondplan
genomen.
iv. Zij zijn gelegen, zowel opwekking als verbruik, in dezelfde kadastrale referentie volgens hun eerste 14 cijfers of,
in voorkomend geval, volgens de bepalingen van de twintigste aanvullende bepaling van het koninklijk besluit 413/2014,
van 6 juni, dat de activiteit van de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, warmtekrachtkoppeling
en afval regelt.
De nabijgelegen en bijbehorende voorzieningen die aan voorwaarde i van deze definitie voldoen, worden nabijgelegen
interne netvoorzieningen genoemd. De nabijgelegen en bijbehorende installaties die aan de voorwaarden ii, iii of iv van
deze definitie voldoen, worden nabijgelegen netinstallaties genoemd.
h) Geïnstalleerd vermogen: met uitzondering van fotovoltaïsche installaties, is het zoals gedefinieerd in artikel 3 en
in de elfde aanvullende bepaling van Koninklijk Besluit 413/2014, van 6 juni.
In het geval van fotovoltaïsche installaties is het geïnstalleerde vermogen het maximumvermogen van de omvormer of, in
voorkomend geval, de som van de maximumvermogens van de omvormers.
i) Intern net: Elektrische installatie bestaande uit de geleiders, schakelinrichtingen en uitrustingen die nodig zijn
voor de dienstverlening aan een ontvanginstallatie die niet tot het distributie- of transportnet behoort.
j) Ondersteunende productiediensten: Die gedefinieerd in artikel 3 van het Uniform Reglement van de meetpunten van het
elektrisch systeem, goedgekeurd bij Koninklijk Besluit 1110/2007, van 24 augustus, houdende goedkeuring van het Uniform
Reglement van de meetpunten van het elektrisch systeem.
De ondersteunende productiediensten zullen als verwaarloosbaar worden beschouwd, en er zal derhalve geen specifiek
leveringscontract voor het verbruik van de ondersteunende productiediensten vereist zijn, wanneer aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan:
i. Het zijn installaties dicht bij het interne netwerk.
ii. Het gaat om productie-installaties met hernieuwbare technologie die bestemd zijn om te leveren aan een of meer
verbruikers in het kader van een van de zelfverbruikmodaliteiten en waarvan het geïnstalleerd vermogen minder dan 100 kW
bedraagt.
iii. Op jaarbasis bedraagt het energieverbruik van deze ondersteunende productiediensten minder dan 1% van de door de
installatie opgewekte netto-energie.
k) Anti-ontladingsmechanisme: een inrichting of een geheel van inrichtingen die de ontlading van elektrische energie in
het net te allen tijde verhindert. Deze toestellen moeten voldoen aan de geldende industriële kwaliteits- en
veiligheidsvoorschriften en, in het bijzonder in het geval van laagspanning, aan de bepalingen van ITC-BT-40.
l) Zelfverbruik: Overeenkomstig de bepalingen van artikel 9.1 van wet 24/2013, van 26 december, wordt onder zelfverbruik
verstaan het verbruik door een of meer verbruikers van elektrische energie afkomstig van productie-installaties in de
nabijheid van die van verbruik en daarmee verbonden.
m) Collectieve zelfconsumptie: er wordt gezegd dat een verbruiker deelneemt aan collectieve zelfconsumptie wanneer hij
deel uitmaakt van een groep van verschillende verbruikers die zich, op een overeengekomen wijze, voeden met elektrische
energie die afkomstig is van productie-installaties die zich dicht bij de verbruikers bevinden en daarmee zijn
verbonden.
Collectief eigen verbruik kan onder een van de in artikel 4 omschreven vormen van eigen verbruik vallen wanneer het
plaatsvindt tussen installaties die zich dicht bij het interne net bevinden.
Ook collectief eigen verbruik kan onder een van de in artikel 4 omschreven vormen van eigen verbruik met overschot
vallen, wanneer het via het net tussen nabijgelegen installaties plaatsvindt.
n) Energieverbruik per uur in geval van individueel eigen verbruik via installaties die dicht bij het interne net zijn
gelegen, is het netto per uur door een verbruiker verbruikte elektrische energie uit productie-installaties die dicht
bij het verbruik zijn gelegen en daaraan zijn gekoppeld.
Deze energie stemt overeen met de netto per uur opgewekte energie, behalve wanneer de netto per uur opgewekte energie
groter is dan de verbruikte energie per uur, die wordt berekend als het verschil tussen de netto per uur opgewekte
energie en de overtollige energie per uur. Het verschil wordt in ieder geval geacht nul te zijn wanneer de waarde ervan
negatief is.
o) Elektriciteitsverbruik per uur door ondersteunende productiediensten: Nettobalans per uur van het elektrisch vermogen
dat wordt verbruikt door ondersteunende productiediensten.
Voor de berekening ervan wordt gebruik gemaakt van de apparatuur voor de meting van de netto-opwekking. In ieder geval
wordt het als nul beschouwd wanneer de waarde negatief is.
p) Uit het net verbruikte energie per uur: Bij niet-collectief eigen verbruik of uit naburige installaties via het net
is dit de netto-uurbalans van de elektrische energie die wordt ontvangen van het transmissie- of distributienet en die
niet afkomstig is van naburige productie-installaties die verbonden zijn met het leveringspunt.
Voor de berekening ervan wordt, in het geval van één verbruiker met een productie-installatie die op zijn interne net is
aangesloten, gebruik gemaakt van de overeenkomstige meetapparatuur op het grenspunt.
Indien er op het grenspunt geen meetapparatuur is, wordt deze energie berekend door het verschil te nemen tussen de
energie die per uur door de verbonden consument wordt verbruikt en de energie die per uur door de verbonden consument
zelf wordt verbruikt. In ieder geval wordt het als nul beschouwd wanneer de waarde negatief is.
q) Energieoverschot per uur: bij niet-collectief eigen verbruik of uit naburige installaties via het net, netto
elektrische energie per uur, opgewekt door de productie-installaties in de nabijheid van de verbruiksinstallaties en
daaraan gekoppeld, die niet door de aangesloten verbruikers zelf wordt verbruikt.
Voor de berekening ervan wordt gebruik gemaakt van het uitgaande energieregister van de meetapparatuur die zich op het
overeenkomstige grenspunt bevindt. Indien er op het grenspunt geen meetapparatuur aanwezig is, wordt deze energie
berekend als het verschil tussen de per uur netto opgewekte energie en de per uur zelf verbruikte energie van de
betrokken verbruiker. In ieder geval wordt het als nul beschouwd wanneer de waarde negatief is.
r) Door de aangesloten verbruiker verbruikte energie per uur: Bij niet-collectief eigenverbruik of verbruik via het net
van naburige installaties is dit de totale netto-energie per uur die wordt verbruikt door de verbruiker die aan een
productie-installatie is gekoppeld.
Voor de berekening ervan wordt gebruik gemaakt van het register van de meetinrichting van de aangesloten verbruiker. Bij
ontstentenis van dergelijke meetapparatuur wordt deze waarde berekend als de som van de per uur door de verbruiker
verbruikte energie en de per uur uit het net verbruikte energie, verminderd met de per uur door de overeenkomstige
ondersteunende productiediensten verbruikte energie. Zij wordt in elk geval als nul beschouwd wanneer de uit deze
berekening resulterende waarde negatief is.
s) Netto per uur geproduceerde energie: bij niet-collectief eigen verbruik, of eigen verbruik van naburige installaties
via het net, is dit de bruto opgewekte energie min de door de ondersteunende productiediensten verbruikte energie in een
periode van een uur.
Voor de berekening ervan zal gebruik worden gemaakt van meetapparatuur voor de netto-opwekking. In ieder geval wordt het
als nul beschouwd wanneer de waarde negatief is.
t) Geïndividualiseerd eigen verbruik per uur: Netto eigen verbruik per uur van een verbruiker die collectief eigen
verbruik verricht of een verbruiker die via het net verbonden is met een installatie in de buurt.
Deze energie wordt berekend zoals bepaald in bijlage I. In ieder geval wordt het als nul beschouwd wanneer de waarde
negatief is.
u) Geindividualiseerde verbruikte energie per uur: Totale netto verbruikte energie per uur door elk van de verbruikers
die collectief aan zelfconsumptie doen of verbruikers die verbonden zijn met een installatie in de buurt via het
netwerk. Voor de berekening ervan zal gebruik worden gemaakt van de meetapparatuur aan de grenspost. In ieder geval zal
het als nul worden beschouwd wanneer de waarde negatief is.
v) Energieverbruik per uur van het geïndividualiseerde net: Netto-uurbalans van elektrische energie ontvangen van het
transmissie- of distributienet van een verbruiker die niet afkomstig is van nabijgelegen productie-installaties die
verbonden zijn met het leveringspunt, en die deelneemt aan een collectieve zelfconsumptie-installatie. Deze definitie
zal van toepassing zijn op een installatie in de nabijheid via het net, zelfs indien er slechts één aangesloten
verbruiker is.
Deze energie wordt berekend als het verschil tussen de geïndividualiseerde energie die per uur door elke consument wordt
verbruikt en de geïndividualiseerde energie die per uur door de consument zelf wordt verbruikt, wanneer laatstgenoemde
energie groter is dan nul. In ieder geval zal het als nul worden beschouwd wanneer de waarde negatief is.
w) Geïndividualiseerde energieoverschotten per uur: Netto uursaldo van de energieoverschotten per uur die overeenkomen
met een verbruiker die deelneemt aan een collectieve zelfverbruikinstallatie of verbruiker die via het net verbonden is
met een installatie in de buurt.
Deze energie zal worden berekend als het verschil tussen de netto energie die per uur afzonderlijk wordt opgewekt en de
energie die per uur door elke verbruiker afzonderlijk wordt verbruikt. In ieder geval wordt het als nul beschouwd
wanneer de waarde negatief is.
x) Individueel opgewekte netto-uurenergie: dit is de opgewekte bruto-energie min de door de ondersteunende
productiediensten verbruikte energie in een periode van een uur die overeenstemt met een verbruiker in de collectieve
zelfverbruikmodaliteit of met een verbruiker die via het net verbonden is met een installatie in de buurt.
Deze energie wordt berekend overeenkomstig de bepalingen van bijlage I. In ieder geval wordt het als nul beschouwd
wanneer de waarde negatief is.
y) Energieoverschot per uur van de opwekking: Dit is het netto-uuroverschot aan energie van elk van de
productie-installaties die deelnemen aan de collectieve zelfconsumptie of de installatie in de nabijheid via het net.
Deze energie wordt berekend zoals bepaald in bijlage I. In ieder geval wordt het als nul beschouwd wanneer de waarde
negatief is.
z) Vermogen dat aan de consument in rekening wordt gebracht: dit is het vermogen waarvoor de consument een overeenkomst
heeft gesloten of, in voorkomend geval, dat door hem wordt gevraagd, en dat in rekening zou worden gebracht met het oog
op de toepassing van de toegangstol in een tariefperiode op het grenspunt met het transmissie- of het distributienet,
overeenkomstig de bepalingen van koninklijk besluit 1164/2001 van 26 oktober, dat de tarieven vaststelt voor de toegang
tot de transmissie- en distributienetten voor elektrische energie.
aa) Vermogen dat in rekening wordt gebracht voor ondersteunende productiediensten: Dit is het vermogen dat door de
betrokken producent is gecontracteerd of, indien van toepassing, gevraagd voor zijn ondersteunende productiediensten en
dat in rekening zou worden gebracht voor de toepassing van de toegangstol in een tariefperiode op het grenspunt met de
transmissie- of distributienetten, in overeenstemming met de bepalingen van Koninklijk Besluit 1164/2001 van 26 oktober
2001.
bb) Door verbruik benodigd vermogen: dit is het vermogen dat door de verbruiksinstallaties in een tariefperiode wordt
benodigd. In het geval van niet-collectief eigenverbruik van het interne netwerk wordt het berekend als de som van het
aan de verbruiker in rekening te brengen vermogen dat zou worden gefactureerd met het oog op de toepassing van de
toegangstol in een tariefperiode indien de vermogenscontrole zou worden uitgevoerd met gebruikmaking van de
meetapparatuur die zich op het grenspunt bevindt en die het uurlijks van het netwerk verbruikte vermogen registreert,
plus het maximale opwekkingsvermogen in de tariefperiode. In alle andere gevallen is dit het vermogen dat op het
overeenkomstige grenspunt vereist is.
Artikel 4. Indeling van de modaliteiten voor zelfconsumptie.
1. De volgende classificatie van modaliteiten voor zelfconsumptie wordt opgesteld:
a) Wijze van levering met eigen verbruik zonder overschot. Stemt overeen met de modaliteiten bepaald in artikel 9, lid
1, onder a), van wet 24/2013, van 26 december. Bij deze modaliteiten moet een antispill-mechanisme worden geïnstalleerd
om de injectie van overtollige energie in het transmissie- of distributienet te voorkomen. In dit geval zal er één type
subject zijn van die welke zijn voorzien in artikel 6 van wet 24/2013, van 26 december, dat het consument subject zal
zijn.
b) Type levering met eigen verbruik met overschot. Stemt overeen met de modaliteiten bepaald in artikel 9.1.b) van wet
24/2013, van 26 december. Bij deze modaliteiten kunnen de produktie-installaties in de nabijheid van en geassocieerd met
de verbruiksinstallaties niet alleen energie voor eigen verbruik leveren, maar ook overtollige energie in de
transmissie- en distributienetten injecteren. In deze gevallen zullen er twee soorten subjecten zijn van die welke zijn
bepaald in artikel 6 van wet 24/2013, van 26 december, namelijk de consument subject en de producent.
2. De modaliteit van bevoorrading met eigen verbruik met overschot, is verdeeld in:
a) Modaliteit met overschotten met compensatie : de gevallen van voorziening met eigen verbruik met overschotten waarbij
de consument en de producent vrijwillig kiezen voor een mechanisme van compensatie van overschotten, zullen tot deze
modaliteit behoren. Deze optie is alleen mogelijk indien aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:
i. De primaire energiebron is van hernieuwbare oorsprong.
ii. Het totale vermogen van de bijbehorende productie-installaties bedraagt niet meer dan 100 kW.
iii. Indien het nodig is een leveringscontract voor hulpproduktiediensten af te sluiten, heeft de verbruiker één enkel
leveringscontract voor het verbonden verbruik en voor het hulpproduktieverbruik afgesloten met een handelsonderneming,
overeenkomstig de bepalingen van artikel 9.2 van dit koninklijk besluit.
iv. De verbruiker en de verbonden producent hebben een contract ondertekend voor de vergoeding van het overschot van het
eigen verbruik zoals gedefinieerd in artikel 14 van dit koninklijk besluit.
v. De produktie-eenheid heeft geen aanvullende of specifieke vergoedingsregeling gekregen.
b) Modaliteit met niet-gecompenseerde overschotten: alle gevallen van zelfverbruik met overschotten die aan geen enkele
voorwaarde voldoen om onder de modaliteit met gecompenseerde overschotten te vallen of die er vrijwillig voor kiezen om
niet onder deze modaliteit te vallen, vallen onder deze modaliteit.
3. Naast de bovengenoemde vormen van zelfverbruik kan het zelfverbruik worden ingedeeld in individueel of collectief
verbruik, naargelang het gaat om één of meer verbruikers die verbonden zijn met de opwekkingsinstallaties.
In geval van collectief eigenverbruik moeten alle deelnemende verbruikers die aangesloten zijn bij dezelfde
productie-installatie tot dezelfde modaliteit van eigenverbruik behoren en individueel aan het distributiebedrijf als
leesverantwoordelijke, rechtstreeks of via het marketingbedrijf, dezelfde door alle deelnemers ondertekende overeenkomst
meedelen die de distributiecriteria bevat, krachtens wat in bijlage I is opgenomen.
4. Het leveringspunt of de installatie van een consument moet voldoen aan de eisen die zijn vastgesteld in de
toepasselijke regelgeving.
5. Degenen die onder een van de gereglementeerde modaliteiten voor eigenverbruik vallen, kunnen een andere modaliteit
aanvragen, waarbij zij hun installaties aanpassen en zich aanpassen aan de bepalingen van de wettelijke, technische en
economische stelsels die in dit koninklijk besluit en in de rest van de regelgeving die op hen van toepassing kan zijn,
worden geregeld.
Niettegenstaande het voorgaande:
i. In geval van collectief eigen verbruik wordt deze wijziging gelijktijdig doorgevoerd door alle verbruikers die aan
dezelfde productie-installatie verbonden zijn.
ii. In geen geval mag een consument gelijktijdig geassocieerd zijn met meer dan één van de in dit artikel
gereglementeerde modaliteiten voor zelfconsumptie.
iii. In de gevallen waarin het eigen verbruik geschiedt door middel van nabijgelegen installaties en via het net is
gekoppeld, behoort het eigen verbruik tot de voorzieningsmodaliteit met eigen verbruik met overschot.
6. Voor de subjecten die deelnemen aan een of andere vorm van collectief eigenverbruik of verbruiker die via het net
verbonden is met een installatie in de buurt, zullen de verwijzingen in dit koninklijk besluit naar verbruikte energie
per uur van het net worden begrepen als verwijzingen naar verbruikte energie per uur van het geïndividualiseerde net, de
verwijzingen naar zelf verbruikte energie per uur zullen worden begrepen als verwijzingen naar geïndividualiseerde zelf
verbruikte energie per uur, verwijzingen naar het energieverbruik per uur van de verbonden consument worden begrepen als
verwijzingen naar de geïndividualiseerde verbruikte energie per uur, verwijzingen naar de netto-uurenergie worden
begrepen als verwijzingen naar de geïndividualiseerde netto-uurenergie, en verwijzingen naar de overtollige energie per
uur worden begrepen als verwijzingen naar de geïndividualiseerde overtollige energie per uur.
HOOFDSTUK III
Wettelijke regeling voor zelfconsumptiemodaliteiten
Artikel 5. Algemene voorwaarden voor het gebruik van een vorm van zelfconsumptie.
1. De bijbehorende productie-installaties en de leveringspunten moeten voldoen aan de technische, exploitatie- en
informatie-uitwisselingseisen die zijn vervat in de verordeningen betreffende de elektriciteitssector en in de
toepasselijke nationale en Europese industriële, kwaliteits- en veiligheidsvoorschriften.
Het distributiebedrijf of, in voorkomend geval, het transmissiebedrijf heeft geen wettelijke verplichting ten aanzien
van de netaansluitingsfaciliteiten waarvan het geen eigenaar is.
2. Bij elke vorm van zelfverbruik, ongeacht de eigendom van de verbruiks- en opwekkingsinstallaties, kunnen de
verbruiker en de eigenaar van de opwekkingsinstallatie verschillende natuurlijke personen of rechtspersonen zijn.
3. In de modaliteit zelfverbruik zonder overschot is de eigenaar van het voorzieningspunt de verbruiker, die tevens
eigenaar is van de op zijn net aangesloten produktie-installaties. In geval van collectief eigen verbruik zonder
overschotten worden de eigendom van de productie-installatie en het mechanisme tegen overschotten solidair gedeeld door
alle verbruikers die bij de productie-installatie zijn aangesloten.
In deze gevallen zal, onverminderd de tussen de partijen ondertekende overeenkomsten, de consument of, in voorkomend
geval, de consumenten, verantwoordelijk zijn voor de niet-naleving van de in dit koninklijk besluit opgenomen
voorschriften, waarbij zij de gevolgen aanvaarden die de verbreking van het voornoemde punt, in toepassing van de
geldende regelgeving, voor een van de partijen zou kunnen meebrengen. In geval van eigen verbruik zonder collectief
overschot zijn de verbruikers die bij de productie-installatie zijn aangesloten hoofdelijk aansprakelijk jegens het
elektriciteitsnet voor deze productie-installatie.
4. In de modaliteiten van bevoorrading met eigen verbruik met overschot, wanneer de productie-installaties in de
nabijheid van en verbonden met het verbruik infrastructuren voor aansluiting op het transmissie- of distributienet delen
of aangesloten zijn op het interne net van een verbruiker, zijn de verbruikers en de producenten hoofdelijk en solidair
aansprakelijk voor de niet-naleving van de voorschriften opgenomen in dit koninklijk besluit, waarbij zij de gevolgen
aanvaarden die de afsluiting van voormeld punt met zich meebrengt, De toegangsovereenkomst die de consument, in
toepassing van de geldende regelgeving, kan sluiten met een van de partijen, met inbegrip van de onmogelijkheid voor de
producent om energie te verkopen en de vergoeding te ontvangen die hem zou toekomen of de onmogelijkheid voor de
consument om energie te kopen. De bepalingen van deze afdeling worden opgenomen in de toegangsovereenkomst die de
consument en, in voorkomend geval, de producent, rechtstreeks of via het verkoopbedrijf, met het distributiebedrijf
sluiten.
5. In de voorzieningsmodaliteiten met eigen verbruik met overschotten zullen de eigenaars van produktie-installaties die
zich in de nabijheid van de verbruiksinstallaties bevinden en er uitsluitend mee verbonden zijn voor het verbruik van
hun ondersteunende produktiediensten, als verbruikers worden beschouwd.
6. Wanneer er, wegens het niet naleven van de technische voorschriften, sprake is van gevaarlijke installaties of
wanneer de meetapparatuur of het antilekmechanisme werd gemanipuleerd, kan het distributiebedrijf of, in voorkomend
geval, het transmissiebedrijf overgaan tot het onderbreken van de levering, overeenkomstig de bepalingen van artikel 87
van het Koninklijk Besluit 1955/2000, van 1 december.
7. Opslagelementen mogen worden geïnstalleerd in de installaties voor eigen verbruik die in dit koninklijk besluit
worden geregeld, wanneer zij de beschermingen hebben die in de toepasselijke veiligheids- en industriële
kwaliteitsvoorschriften zijn vastgesteld.
De opslagelementen worden zo geïnstalleerd dat zij meetapparatuur delen die de netto-opwekking registreert,
meetapparatuur op het grenspunt of meetapparatuur van de verbonden verbruiker.
Artikel 6. Kwaliteit van de dienstverlening.
1. Met betrekking tot de incidenten die in het transmissie- of distributienet worden veroorzaakt door de installaties
die onder een van de in dit koninklijk besluit omschreven modaliteiten van eigenverbruik vallen, zijn de bepalingen van
wet 24/2013, van 26 december, en van de uitvoeringsbesluiten ervan, en in het bijzonder de bepalingen van koninklijk
besluit 1699/2011, van 18 november, dat de aansluiting op het net regelt van installaties voor de productie van
elektrische energie met een klein vermogen, voor installaties die onder het toepassingsgebied ervan vallen, en van
koninklijk besluit 1955/2000, van 1 december, van toepassing.
2. Het distributiebedrijf of, in voorkomend geval, het transmissiebedrijf heeft geen enkele wettelijke verplichting met
betrekking tot de kwaliteit van de dienstverlening ten gevolge van incidenten die te wijten zijn aan gebreken in de door
de producent en de consument gedeelde aansluitingsinstallaties.
3. 2. De toegangsovereenkomst die de consument, rechtstreeks of via het verkoopbedrijf, met het distributiebedrijf of,
in voorkomend geval, het transmissiebedrijf sluit, bevat uitdrukkelijk de bepalingen van lid 1.
Artikel 7. Toegang tot en aansluiting op het net bij modaliteiten voor zelfconsumptie.
1. Met betrekking tot de toegangs- en aansluitingsvergunningen geldt dat, om in een van de regelingen voor eigen gebruik
te worden opgenomen, de in die regelingen opgenomen partijen
a) Met betrekking tot de verbruiksinstallaties moeten de verbruikers, zowel in de modaliteiten voor eigen verbruik
zonder overschotten als in de modaliteiten voor eigen verbruik met overschotten, in voorkomend geval beschikken over
toegangs- en aansluitingsvergunningen voor hun verbruiksinstallaties.
b) met betrekking tot productie-installaties, overeenkomstig de bepalingen van de tweede aanvullende bepaling van
koninklijk wetsbesluit 15/2018, van 5 oktober, betreffende dringende maatregelen voor energietransitie en
consumentenbescherming:
i. De productie-installaties van de verbruikers die onder de modaliteit "eigen verbruik zonder overschot" vallen, zullen
worden vrijgesteld van het verkrijgen van toegangs- en aansluitingsvergunningen.
ii. In de sector eigen verbruik met overschot zullen productie-installaties met een vermogen van 15 kW of minder die
zich bevinden op bouwrijpe terreinen die over de door de stedenbouwkundige wetgeving vereiste faciliteiten en diensten
beschikken, worden vrijgesteld van het verkrijgen van toegangs- en aansluitingsvergunningen.
iii. In geval van eigen verbruik met overschotten moeten de producenten op wie de bepalingen van punt ii. hierboven niet
van toepassing zijn, beschikken over de overeenkomstige toegangs- en aansluitingsvergunningen voor elk van de
produktie-installaties in de nabijheid van en verbonden met de verbruiksinstallaties waarvan zij eigenaar zijn.
2. Voor het sluiten van contracten voor de levering van elektrische energie zijn de specifieke voorschriften van de
elektriciteitssector ter zake van toepassing.
Artikel 8. Toegangscontracten in de zelfverbruikmodaliteiten.
1. In het algemeen moet elke verbruiker die een toegangscontract heeft voor zijn verbruiksinstallaties, om gebruik te
kunnen maken van een van de modaliteiten voor eigenverbruik of indien hij reeds gebruik heeft gemaakt van een
gereglementeerde modaliteit voor eigenverbruik, bij wijziging van het geïnstalleerd vermogen van de
productie-installatie, deze omstandigheid aan het distributiebedrijf of, in voorkomend geval, aan het transmissiebedrijf
meedelen, rechtstreeks of via het verkoopbedrijf. Het distributiebedrijf of, in voorkomend geval, het transportbedrijf
beschikt over een termijn van tien dagen vanaf de ontvangst van deze kennisgeving om de overeenkomstige bestaande
toegangsovereenkomst, in overeenstemming met de toepasselijke regelgeving, te wijzigen om dit feit weer te geven en aan
de consument toe te zenden. De consument beschikt over een termijn van tien dagen vanaf de ontvangst om het transport-
of distributiebedrijf te laten weten dat hij het niet eens is. Gebeurt dit niet, dan geldt dit als stilzwijgende
aanvaarding van de in het contract opgenomen voorwaarden.
Onverminderd het bovenstaande wordt voor verbruikers die zijn aangesloten op laagspanning, waarbij de
productie-installatie laagspanning is en het geïnstalleerde opwekkingsvermogen minder dan 100 kW bedraagt en die aan
zelfconsumptie doen, de wijziging van de toegangsovereenkomst uitgevoerd door het distributiebedrijf op basis van de
documentatie die door de Autonome Gemeenschappen en de steden Ceuta en Melilla aan dat bedrijf is toegezonden als gevolg
van de verplichtingen die zijn opgenomen in de elektrotechnische laagspanningsverordeningen. De Autonome Gemeenschappen
en de Steden Ceuta en Melilla moeten deze informatie binnen een termijn van ten hoogste tien dagen na ontvangst aan de
distributiebedrijven meedelen. Deze wijziging van de overeenkomst zal door het distributiebedrijf aan de
verkoopbedrijven en de overeenkomstige verbruikers worden toegezonden binnen vijf dagen na ontvangst van de door de
autonome gemeenschap of de stad toegezonden documentatie. De consument beschikt over een termijn van tien dagen vanaf de
ontvangst om het transport- of distributiebedrijf te laten weten dat hij het niet eens is. Gebeurt dit niet, dan geldt
dit als stilzwijgende aanvaarding van de in het contract opgenomen voorwaarden.
2. Om te kunnen profiteren van een van de modaliteiten voor eigenverbruik, moeten verbruikers die geen toegangscontract
hebben voor hun verbruiksinstallaties, rechtstreeks of via het verkoopbedrijf een toegangscontract sluiten met het
distributiebedrijf, waarin deze omstandigheid tot uiting komt.
3. Bovendien moet, in geval van eigen verbruik met overschotten waarvoor geen vergoeding verschuldigd is en waarvoor een
leveringscontract voor aanvullende productiediensten nodig is, de eigenaar van elke productie-installatie in de
nabijheid van en geassocieerd met de verbruiksinstallaties een toegangscontract met het distributiebedrijf sluiten voor
hun aanvullende productiediensten, rechtstreeks of via het distributiebedrijf, of het bestaande contract wijzigen, in
overeenstemming met de toepasselijke regelgeving, om deze omstandigheid weer te geven.
De datum van registratie of wijziging van het toegangscontract van de consument en, indien van toepassing, van de
aanvullende productiediensten is dezelfde.
4. Niettegenstaande het bovenstaande kunnen de partijen een enkel gezamenlijk toegangscontract voor de ondersteunende
productiediensten en het bijbehorende verbruik sluiten, indien zij aan de volgende vereisten voldoen:
a) De productie-installaties zijn aangesloten op het interne net van de verbruiker.
b) De consument en de eigenaars van de productie-installaties zijn dezelfde natuurlijke persoon of rechtspersoon.
5. De periode van duurzaamheid in de gekozen vorm van zelfconsumptie bedraagt ten minste één jaar vanaf de datum van
registratie of wijziging van het toegangscontract of de toegangscontracten die zijn gesloten overeenkomstig de
bepalingen van de voorgaande afdelingen, welke periode automatisch kan worden verlengd.
Artikel 9. Energieleveringscontracten in de zelfverbruikmodaliteiten.
1. De verbruiker die lid is van een zelfverbruikende modaliteit en de verbonden producent, in de zelfverbruikende
modaliteit met overschotten voor hun ondersteunende produktiediensten, kunnen de energie verwerven als rechtstreekse
verbruiker op de produktiemarkt of via een handelsonderneming. In dit laatste geval kan het leveringscontract worden
gesloten op de vrije markt of in een van de modaliteiten waarin is voorzien bij koninklijk besluit 216/2014, van 28
maart, dat de methode vaststelt voor de berekening van de vrijwillige prijzen voor kleine elektriciteitsverbruikers en
hun wettelijk contractstelsel.
De contracten die zij in voorkomend geval met een verkoopbedrijf sluiten, moeten uitdrukkelijk het type eigenverbruik
aangeven waarop zij hebben ingetekend en voldoen aan de minimumvoorwaarden die in de toepasselijke regelgeving zijn
vastgesteld, zelfs wanneer op geen enkel moment energie aan de netten wordt toegevoerd.
De referentiebedrijven mogen in geen geval de contractwijzigingen weigeren van de verbruikers met het recht op
vrijwillige prijzen voor kleinverbruikers die aan zelfconsumptie doen en voldoen aan alle eisen van de toepasselijke
regelgeving.
2. Niettegenstaande het bovenstaande kan de houder van dit contract, indien aan de in artikel 8, lid 4, gestelde eisen
is voldaan en er één gezamenlijk toegangscontract is ondertekend voor de ondersteunende productiediensten en voor het
bijbehorende verbruik, één enkel leveringscontract ondertekenen.
3. Wanneer een consument gebruik maakt van één van de in dit koninklijk besluit geregelde vormen van eigenverbruik,
deelt het distributiebedrijf waarbij de consument is aangesloten, zodra het de desbetreffende documentatie van alle
deelnemende partijen heeft ontvangen, aan de desbetreffende marktdeelnemer mee vanaf welke datum de vorm van
eigenverbruik waarvan de consument gebruik maakt, van kracht wordt en, in voorkomend geval, de voorwaarden van het
akkoord over de distributiecoëfficiënten en de voorwaarden van het vereenvoudigde vergoedingsmechanisme, tenzij dit door
de marktdeelnemer zelf is meegedeeld. Daartoe beschikt het distributiebedrijf over een termijn van ten hoogste vijf
werkdagen voor deze mededeling.
HOOFDSTUK IV
Eisen inzake energiemeting en -beheer
Artikel 10. Meetapparatuur voor de installaties die onder de verschillende vormen van eigen verbruik vallen.
1. De partijen die betrokken zijn bij een van de modaliteiten van het eigen verbruik moeten beschikken over de
meetapparatuur die nodig is voor de correcte facturering van de prijzen, tarieven, heffingen, toegangstolgelden en
andere kosten en diensten van het systeem die op hen van toepassing zijn.
De meteropnemer past, indien van toepassing, de overeenkomstige verliescoëfficiënten toe, zoals vastgelegd in de
verordeningen.
2. In het algemeen moeten verbruikers die gebruik maken van een vorm van eigenverbruik beschikken over bidirectionele
meetapparatuur op het grenspunt of, in voorkomend geval, over meetapparatuur op elk van de grenspunten.
3. Bovendien moeten de opwekkingsinstallaties zijn uitgerust met meetapparatuur die de netto-opwekking in een van de
volgende gevallen registreert:
i. Collectieve zelfconsumptie wordt uitgevoerd.
ii. De opwekkingsfaciliteit is een nabijgelegen, op het net aangesloten faciliteit.
iii. De opwekkingstechnologie is niet hernieuwbaar, warmtekrachtkoppeling of afval.
iv. Bij eigen verbruik met niet door een vergoeding gedekte overschotten, indien er niet één enkel leveringscontract is
overeenkomstig de bepalingen van artikel 9.2.
v. opwekkingsinstallaties met een nominaal schijnbaar vermogen van 12 MVA of meer.
4. In afwijking van het bepaalde in de punten 2 en 3 kunnen de subjecten die de modaliteit individueel eigenverbruik
onderschrijven met overschotten waarvoor geen vergoeding verschuldigd is, de volgende meetconfiguratie gebruiken, voor
zover deze de bepalingen van punt 1 waarborgt en de met de uitlezing belaste persoon toegang geeft tot de
meetapparatuur:
a) Een bidirectionele meetinrichting die de per uur geproduceerde netto-energie meet.
b) Een meetinrichting die het totale energieverbruik van de betrokken verbruiker registreert.
5. In elk van de in de afdelingen 3 en 4 van dit artikel bedoelde configuraties, in de gevallen waarin er meer dan één
productie-installatie is en de eigenaren daarvan verschillende natuurlijke of rechtspersonen zijn, wordt de eis van
meetapparatuur die de nettoproductie registreert, uitgebreid tot elk van de installaties. Bovengenoemde verplichting is
facultatief in gevallen waarin er meer dan één productiefaciliteit is en de eigenaar ervan dezelfde natuurlijke persoon
of rechtspersoon is.
6. Evenzo kan, op facultatieve basis, de bidirectionele meetapparatuur die de per uur geproduceerde netto-energie meet,
worden vervangen door apparatuur die de bruto-productie meet en apparatuur die het verbruik van ondersteunende diensten
meet.
Artikel 11. Algemene eisen inzake meteropneming voor de installaties die deel uitmaken van de verschillende modaliteiten
voor zelfverbruik.
1. De meetpunten van de installaties die deel uitmaken van de modaliteiten voor eigenverbruik moeten voldoen aan de
eisen en voorwaarden die zijn vastgesteld in het Uniform Reglement van de meetpunten van het elektrisch systeem,
goedgekeurd bij Koninklijk Besluit 1110/2007, van 24 augustus, en aan de geldende voorschriften inzake meteropneming en
industriële veiligheid en kwaliteit, waarbij moet worden voldaan aan de nodige eisen om een correcte meteropneming en
facturering van de in omloop zijnde energie mogelijk te maken en te waarborgen.
2. De meetapparatuur wordt geïnstalleerd in de overeenkomstige interne netten, op zo dicht mogelijk bij het grenspunt
gelegen punten waar energieverliezen tot een minimum worden beperkt, en heeft een meetcapaciteit van ten minste
uurresolutie.
Onverminderd de reglementaire bepalingen betreffende aanvullende meetapparatuur om redenen van vergoeding of voor het
verlenen van aanvullende diensten, moeten de partijen die betrokken zijn bij een van de modaliteiten van het eigen
verbruik beschikken over de meetapparatuur die nodig is voor een correcte facturering als bedoeld in artikel 10.
3. De met de uitlezing van elk grenspunt belaste personen zijn die welke zijn vastgesteld in het bij koninklijk besluit
1110/2007 van 24 augustus goedgekeurde eengemaakt reglement van de meetpunten van het elektriciteitsnet.
Voor verbruikers die zijn opgenomen in de modaliteit eigenverbruik zonder overschotten en in de modaliteit eigenverbruik
met overschotten die zijn opgenomen in de vergoeding, zal de persoon die belast is met het uitlezen van alle
meetapparatuur de distributeur zijn, als de persoon die belast is met het uitlezen van de grenspunten van de
verbruikers.
In ieder geval is de met de meting belaste persoon verplicht de energiemetingen die daarmee overeenstemmen, af te lezen
en, in voorkomend geval, de vermogens- en reactieve energieoverschotten, alsmede de netto uurbalansen te controleren en
ter beschikking te stellen van de deelnemers aan de meting overeenkomstig de geldende voorschriften.
De met de uitlezing belaste persoon moet echter, om zijn taken te kunnen vervullen, toegang hebben tot alle meetgegevens
van de apparatuur die nodig is voor de uitvoering van de uurlijkse nettobalansen.
In de gevallen waarin er geen vaste meting is op een meetpunt, zijn de bepalingen van artikel 31 van het Uniform
Reglement van de meetpunten van het elektrisch systeem, goedgekeurd bij Koninklijk Besluit 1110/2007 van 24 augustus,
van toepassing.
De met de uitlezing belaste persoon zendt aan de doorverkopers van de verbruikers die hebben ingetekend op elk type van
zelfverbruik en de overeenkomstige energieafrekeningen op de markten, de informatie uitgesplitst volgens de definities
van artikel 3 van dit koninklijk besluit voor de correcte facturatie. In het bijzonder zendt zij de informatie voldoende
gedetailleerd toe om in voorkomend geval het in artikel 14 bedoelde mechanisme voor compensatie van overschotten te
kunnen toepassen.
Artikel 12. Bijzondere eisen inzake meteropneming voor de installaties die deel uitmaken van de verschillende
modaliteiten voor zelfconsumptie.
1. De meetapparatuur heeft de nauwkeurigheids- en communicatievereisten die overeenstemmen met het gecontracteerde
vermogen van de verbruiker, het nominale schijnbare vermogen van de bijbehorende productie-installatie en de limieten
van de uitgewisselde energie, overeenkomstig artikel 7 van het Uniform Reglement van de meetpunten, goedgekeurd bij
Koninklijk Besluit 1110/2007, van 24 augustus.
2. Bovendien:
i. In het geval van meetpunten van type 5 moeten zij worden geïntegreerd in de systemen voor beheer op afstand en meting
op afstand van hun meteropnemer.
ii. In het geval van meetpunten van type 4 moet de meetinrichting voldoen aan de eisen die zijn vastgesteld in het bij
koninklijk besluit 1110/2007 van 24 augustus goedgekeurde eenvormige reglement van de meetpunten van het
elektriciteitsnet en aan het ontwikkelingsreglement van de meetpunten van type 4 en 5, naargelang van het geval dat het
strengst is.
iii. In het geval van meetpunten van type 3 moeten zij beschikken over communicatieapparatuur op afstand met
soortgelijke kenmerken als die welke zijn vastgesteld voor opwekkingsmeetpunten van type 3.
3. Wanneer de meetconfiguratie meer dan één meetinrichting vereist, zijn de meet-, vereffenings- en
factureringsverplichtingen die zijn vastgesteld in het bij koninklijk besluit 1110/2007 van 24 augustus goedgekeurde
Uniform Reglement van de meetpunten van het elektriciteitsnet en andere toepasselijke reglementen, dezelfde voor alle
meetinrichtingen en overeenstemmend met het meest veeleisende type van al deze meetinrichtingen.
HOOFDSTUK V
Beheer van de geproduceerde en verbruikte elektrische energie
Artikel 13. Economische regeling voor overtollige en verbruikte energie.
1. De door de verbonden verbruiker aangekochte stroom is in de volgende gevallen de van het net verbruikte stroom per
uur:
i. i. Consumenten die gebruik maken van de zelfconsumptiemodaliteit zonder overschotten.
ii. Verbruikers in het kader van de zelfverbruikmodaliteit met overschotten waarvoor een vergoeding moet worden betaald.
iii. Verbruikers volgens de zelfverbruikmethode met overschotten waarvoor geen vergoeding verschuldigd is en die één
enkel leveringscontract hebben overeenkomstig de bepalingen van artikel 9, lid 2.
2. De verbonden verbruiker die lid is van de zelfconsumptie met overschot die zich niet bevindt in de gevallen bedoeld
in de punten 1.ii en 1.iii van dit artikel, koopt de energie die overeenstemt met de verbruikte energie per uur van het
net die niet bestemd is voor verbruik door de ondersteunende productiediensten.
3. De onderworpene die heeft ingetekend op eender welke vorm van eigenverbruik zal worden onderworpen aan de toepassing
van de toegangstol tot de transmissie- en distributienetten en van de tarieven van het elektriciteitssysteem zoals
vastgesteld in hoofdstuk VI van dit koninklijk besluit.
4. De producent die lid is van de zelfverbruikmodaliteit met overschotten waarvoor geen vergoeding verschuldigd is,
ontvangt de overeenkomstige economische tegenprestatie voor het overschot aan energie per uur dat wordt ingeleverd,
overeenkomstig de geldende regelgeving. In het geval van installaties met een specifiek vergoedingssysteem die onder de
zelfverbruikmodaliteit vallen met overschotten waarvoor geen vergoeding verschuldigd is, wordt dit, in voorkomend geval,
toegepast op de genoemde overschotten aan energie per uur die zijn geloosd.
5. De vermogensfactor wordt in het algemeen op het grenspunt geregeld met behulp van de meetapparatuur die zich op het
grenspunt bevindt en die per uur het van het net afgenomen vermogen registreert en, in voorkomend geval, met behulp van
de meetapparatuur van de nettoproductie.
6. Indien de eigenaar van het bevoorradingspunt dat onder een modaliteit voor eigenverbruik valt, tijdelijk geen
leveringscontract van kracht heeft met een leverancier van de vrije markt en geen directe verbruiker op de markt is, zal
deze echter worden bevoorraad door de referentieleverancier tegen het tarief in laatste instantie dat overeenstemt met
de energie die per uur uit het net wordt verbruikt, overeenkomstig de bepalingen van artikel 15.1.b) van koninklijk
besluit 216/2014, van 28 maart. In deze gevallen zal, indien de betrokken produktie-installatie een overschot aan
energie per uur heeft, dit worden overgedragen aan het elektriciteitssysteem zonder dat aan deze overdracht een
economische tegenprestatie is verbonden.
7. De beperkingen van de artikelen 53.5 en 53.6 van koninklijk besluit 413/2014, van 6 juni, zijn niet van toepassing op
het beheer en de verkoop van energie afkomstig van productie-installaties die zich in de nabijheid van de
verbruiksinstallaties bevinden en daarmee verbonden zijn in geval van bevoorrading met eigen verbruik met overschotten,
uitgevoerd met technologieën voor hernieuwbare opwekking.
Artikel 14. Vereenvoudigd compensatiemechanisme.
1. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 9.5 en artikel 24.4 van wet 24/2013, van 26 december, wordt het contract
voor de compensatie van overschotten gedefinieerd als het contract dat wordt ondertekend tussen de producent en de
verbonden verbruiker in het kader van de modaliteit eigen verbruik met overschotten die aan compensatie onderworpen
zijn, voor de instelling van een vereenvoudigd compensatiemechanisme tussen de tekorten van hun verbruik en de totale
overschotten van hun verbonden productie-installaties. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 25, lid 4, van wet
24/2013, van 26 december, wordt dit type opdracht uitgesloten van het inschrijvingssysteem.
Het contract voor de vergoeding van de overschotten van de subjecten die aan collectief eigenverbruik doen, zal, in
voorkomend geval, de distributiecriteria hanteren die samenvallen met deze meegedeeld aan het distributiebedrijf,
overeenkomstig de bepalingen van artikel 4.3.
2. Verbruikers die aan collectief eigenverbruik doen zonder overschotten kunnen ook vrijwillig een beroep doen op een
vereenvoudigd compensatiemechanisme. In dit geval zal het niet nodig zijn om een overeenkomst ter compensatie van
overschotten te hebben, aangezien er geen producent is, en zal het volstaan met een overeenkomst tussen alle verbruikers
met gebruikmaking van de distributiecriteria, indien van toepassing, die samenvallen met die welke aan het
distributiebedrijf zijn meegedeeld, overeenkomstig de bepalingen van artikel 4.3.
3. Het vereenvoudigde compensatiemechanisme bestaat uit een economische balans van de in de factureringsperiode
verbruikte energie met de volgende kenmerken:
i. In het geval dat de klant een leveringscontract heeft met een vrije leverancier:
a. De per uur van het net verbruikte energie zal worden gewaardeerd tegen de tussen de partijen overeengekomen uurprijs.
b. Het overschot aan energie per uur zal worden gewaardeerd tegen de tussen de partijen overeengekomen uurprijs.
ii. Ingeval er een leveringscontract tegen de vrijwillige prijs voor de kleine verbruiker bestaat met een
referentie-marketeer:
a. De energie die per uur van het net wordt verbruikt, zal worden gewaardeerd tegen de energiekosten per uur van de
vrijwillige prijs voor de kleinverbruiker, TCUh, gedefinieerd in artikel 7 van koninklijk besluit 216/2014, van 28
maart.
b. Overtollige energie per uur, wordt gewaardeerd tegen de gemiddelde uurprijs, Pmh; verkregen uit de resultaten van de
dag- en intradagmarkt in uur h, verminderd met de kosten van de afwijkingen van de CDSVh, gedefinieerd in
respectievelijk artikel 10 en 11 van Koninklijk Besluit 216/2014, van 28 maart.
In geen geval mag de economische waarde van het energie-uuroverschot hoger zijn dan de economische waarde van de
energie-uur die van het net is verbruikt in de factureringsperiode, die maximaal één maand mag bedragen.
Evenzo mag, ingeval verbruikers en geassocieerde producenten ervoor kiezen van dit compensatiemechanisme gebruik te
maken, de producent niet deelnemen aan enig ander mechanisme voor de verkoop van energie.
4. Het overschot aan energie per uur van de consumenten die gebruik maken van het vereenvoudigde compensatiemechanisme
zal niet worden beschouwd als energie die in het elektrische energiesysteem is opgenomen en zal bijgevolg vrijgesteld
zijn van de betaling van de toegangstol die is vastgesteld in Koninklijk Besluit 1544/2011 van 31 oktober, dat de
toegangstol tot de transmissie- en distributienetten vastlegt die door de producenten van elektrische energie moet
worden betaald, hoewel de marketeer verantwoordelijk zal zijn voor de balancering van die energie.
5. Voor de toepassing van het vereenvoudigde vergoedingsmechanisme moeten de verbruikers die onder dit mechanisme
vallen, rechtstreeks of via hun marketeer aan het distributiebedrijf eenzelfde contract voor de vergoeding van de
overschotten of, in voorkomend geval, eenzelfde overeenkomst tussen alle deelnemende partijen toezenden, waarin om de
toepassing ervan wordt verzocht, overeenkomstig de bepalingen van punt 1. In geval van collectief eigenverbruik zonder
overschotten moet eenzelfde overeenkomst tussen alle betrokken verbruikers worden toegezonden, overeenkomstig de
bepalingen van punt 2.
6. In het geval van consumenten die gebruik maken van het vereenvoudigde compensatiemechanisme en aan wie door een
referentiehandelaar wordt geleverd, factureert deze laatste overeenkomstig de volgende voorwaarden:
i. Zij verricht de facturering onder de voorwaarden van koninklijk besluit 216/2014, van 28 maart.
ii. Op de vóór belastingen in rekening te brengen bedragen wordt het teveel aan energie-uurtermijn in mindering
gebracht, gewaardeerd overeenkomstig het bepaalde in afdeling 2.ii.b van dit artikel. In overeenstemming met de
bepalingen van dit artikel is het in mindering te brengen bedrag zodanig dat de economische waarde van het overschot aan
energie per uur in geen geval hoger mag zijn dan de economische waarde van de energie die per uur in de
factureringsperiode van het net is verbruikt.
iii. Voor de kwetsbare verbruikers die onder de sociale bonus vallen, is het verschil tussen de twee vorige bedragen
onderworpen aan de bepalingen van artikel 6.3 van koninklijk besluit 897/2017, van 6 oktober, dat het cijfer van de
kwetsbare verbruiker, de sociale bonus en andere beschermingsmaatregelen voor huishoudelijke elektriciteitsverbruikers
regelt.
iv. Zodra het eindbedrag is verkregen, worden daarop de overeenkomstige belastingen toegepast.
Artikel 15. Afrekening en facturering in de eigenverbruikmodaliteit.
1. Partijen die onder een vorm van eigenverbruik vallen en die de per uur verbruikte stroom van het net rechtstreeks op
de productiemarkt betrekken, rekenen hun stroom af volgens de bepalingen van de verrekeningsvoorschriften van de
productiemarkt.
Partijen die via een handelsonderneming per uur verbruikte stroom van het net afnemen, verrekenen hun stroom conform de
maandelijkse afspraken tussen de partijen, op basis van de werkelijke uurstanden en hun van toepassing zijnde
regelgeving, onverminderd het bepaalde in artikel 14.
2. De distributiemaatschappij is verantwoordelijk voor de facturatie van de netwerktoegangstol en de daarmee
overeenstemmende elektriciteitssysteemkosten, in toepassing van de bepalingen van artikel 9.5 van wet 24/2013, van 26
december.
In het geval dat de consument via een marketeer toegang tot de netwerken heeft verkregen, zal de marketeer de consument
de bijbehorende netwerktoegangstol en elektriciteitssysteemkosten aanrekenen, waarbij deze posten op de factuur worden
uitgesplitst. Het marketingbedrijf zal de geïnde bedragen de in de verordeningen vastgestelde bestemming geven.
In het geval van directe consumenten op de markt, nemen deze consumenten de kosten op zich die, indien van toepassing,
op hen van toepassing zijn overeenkomstig de toepasselijke regelgeving.
3. Voor de verrekening van het overschot aan energie per uur dat wordt afgevoerd door de productie-installaties die
onder het eigenverbruik met overschotmodus vallen en waarvoor geen compensatie wordt betaald, worden de algemene
voorschriften voor de productieactiviteit toegepast.
HOOFDSTUK VI
Toepassing van toegangstol op het transmissie- en distributienet en van heffingen voor zelfverbruikmethoden
Artikel 16. Tolgelden voor de toegang tot het transmissie- en distributienet die van toepassing zijn op
elektriciteitsproducenten.
In de modaliteit van het eigen verbruik met overschotten die niet onderworpen zijn aan compensatie, betalen de eigenaars
van de productie-installaties de toegangstolgelden die zijn vastgesteld in Koninklijk Besluit 1544/2011 van 31 oktober
voor het overschot aan ontladen energie per uur.
Artikel 17. Toegangstol tot het transmissie- en distributienet die van toepassing is op verbruik in eigen beheer.
Overeenkomstig de bepalingen van artikel 9, lid 5, van wet 24/2013, van 26 december, zal zelf verbruikte energie uit
hernieuwbare bronnen, warmtekrachtkoppeling of afval worden vrijgesteld van alle soorten tolheffingen.
De voorwaarden voor het sluiten van toegangsovereenkomsten tot de netten en de voorwaarden voor de toepassing van de
toegangstol op de transmissie- en distributienetten zijn die welke van toepassing zijn overeenkomstig de bepalingen van
koninklijk besluit 1164/2001 van 26 oktober, dat de tarieven vaststelt voor de toegang tot de transmissie- en
distributienetten voor elektriciteit, onverminderd de in dit artikel vastgestelde bijzonderheden.
2. De volgende criteria worden toegepast ter bepaling van de factureringscomponenten van de toegangstol tot de
transmissie- en distributienetten voor de partijen die gebruik maken van de zelfverbruikmodaliteit zonder overschotten,
die gebruik maken van de zelfverbruikmodaliteit met overschotten die worden gecompenseerd, en die gebruik maken van de
zelfverbruikmodaliteit met overschotten die niet worden gecompenseerd en die een enkel leveringscontract hebben
overeenkomstig de bepalingen van artikel 9, lid 2:
a) Voor de vaststelling van de factureringstermijn voor het vermogen van de tolgelden voor nettoegang wordt de
vermogenscontrole uitgevoerd met behulp van de meetapparatuur die zich op het grenspunt bevindt.
b) Om de factureringstermijn voor actieve energie te bepalen, moet de energie die per uur uit het netwerk wordt
verbruikt, in aanmerking worden genomen.
c) Voor de bepaling, indien van toepassing, van de factureringstermijn voor reactieve energie wordt gebruik gemaakt van
de meetapparatuur die zich op het grenspunt bevindt en, indien van toepassing, van de meetapparatuur voor netproductie.
3. De volgende criteria worden toegepast ter bepaling van de factureringscomponenten van de toegangstol tot de
transmissie- en distributienetten voor de onder de zelfverbruikmethode vallende partijen met overschotten die niet door
compensatie worden gedekt en die niet over één enkel leveringscontract beschikken overeenkomstig de bepalingen van
artikel 9, lid 2, en voor de verbonden producent voor zijn ondersteunende productiediensten:
a) Voor de vaststelling van de termijn voor de facturering van het vermogen van de toegangstolgelden, wordt de
vermogenscontrole uitgevoerd met inachtneming van het volgende:
1e Wanneer het uurlijks door de ondersteunende productiediensten verbruikt vermogen groter is dan nul:
i. Wanneer het uurlijks door de ondersteunende productiediensten verbruikt vermogen groter is dan nul: i. Voor de
controle van het vermogen van de verbonden verbruiker:
a. Indien de installatie de in de artikelen 10.2 en 10.3 bedoelde configuratie heeft, moet de bij het grenspunt
geplaatste meetapparatuur worden gebruikt.
b. Indien de installatie de in punt 10.4 opgenomen meetconfiguratie heeft, moet de meetapparatuur van de bijbehorende
verbruiker worden gebruikt.
ii. De vermogensregeling van het verbruik van de ondersteunende produktiediensten moet worden uitgevoerd met behulp van
de apparatuur die het voor dit doel opgewekte netto-uurvermogen registreert.
2. Wanneer het opgewekte netto-uurvermogen groter is dan nul, voor het regelen van het vermogen van de bijbehorende
verbruiker:
a. Indien de installatie de in de artikelen 10.2 en 10.3 bedoelde configuratie heeft, moet de bij het grenspunt
geplaatste meetapparatuur worden gebruikt.
b. Indien de installatie de in punt 10.4 opgenomen meetconfiguratie heeft, moet de meetapparatuur van de bijbehorende
verbruiker worden gebruikt.
b) Om de factureringstermijn voor actieve energie te bepalen, moet de volgende energie in aanmerking worden genomen:
1e Wanneer de energie die per uur door de ondersteunende productiediensten wordt verbruikt groter is dan nul:
i. De facturering van de actieve energie van de verbonden verbruiker:
a. Indien de installatie de configuratie heeft zoals bepaald in de artikelen 10.2 en 10.3, gebeurt dit voor de energie
die overeenstemt met de uit het netwerk verbruikte energie per uur min de door de overeenkomstige ondersteunende
productiediensten verbruikte energie per uur.
b. Indien de installatie over de in punt 10.4 bedoelde meterconfiguratie beschikt, wordt deze uitgevoerd voor de energie
die per uur wordt verbruikt door de bijbehorende consument.
ii. De facturering van de actieve energie voor het verbruik van de productieondersteunende diensten geschiedt op basis
van de energie die per uur door de productieondersteunende diensten wordt verbruikt, met gebruikmaking van de apparatuur
die de netto-energie die per uur voor dit doel wordt opgewekt, registreert.
2. Wanneer de netto opgewekte energie per uur meer dan nul bedraagt, wordt de facturering van de actieve energie van de
verbonden consument verricht door:
a. Indien de installatie de in de artikelen 10.2 en 10.3 bedoelde configuratie heeft, wordt het van het net verbruikte
vermogen per uur in rekening gebracht.
b. Indien de installatie over de in punt 10.4 bedoelde meetconfiguratie beschikt, wordt deze berekend als het verschil
tussen de door de verbonden consument verbruikte energie per uur en de zelf verbruikte energie per uur, waarbij de
meetapparatuur van de verbonden consument en de apparatuur die de netto opgewekte energie per uur registreert, voor dit
doel worden gebruikt.
c) Voor de bepaling, in voorkomend geval, van de factureringstermijn voor reactieve energie wordt het volgende gebruikt:
i. De facturering van de verbonden consument zal worden uitgevoerd:
a. Indien de installatie de in de artikelen 10.2 en 10.3 bedoelde configuratie heeft, zal zij worden uitgevoerd met de
meetapparatuur die zich bij het grenspunt bevindt.
b. Indien de installatie de in punt 10.4 opgenomen meetconfiguratie heeft, wordt deze uitgevoerd met gebruikmaking van
de meetapparatuur van de aangesloten verbruiker.
ii. De facturering van de reactieve energie van het verbruik van de ondersteunende productiediensten wordt uitgevoerd
met behulp van de apparatuur die de opgewekte netto-uurenergie registreert.
4. Voor de vaststelling van de componenten van de facturering van de toegangstol tot het transmissie- en distributienet
voor de partij die onder de collectieve zelfverbruikmodaliteit valt en de partij waarvan de bijbehorende
productie-installaties via het net nabijgelegen installaties zijn, worden de bepalingen van de voorgaande afdelingen
toegepast met de volgende bijzonderheden:
a) De controle van het vermogen van elk van de verbruikers geschiedt op het vermogen van elk van de verbruikers, waarbij
voor dit doel gebruik wordt gemaakt van de meetapparatuur die zich bij elk grenspunt bevindt.
b) Voor de bepaling van de factureringstermijn voor actieve energie is de in aanmerking te nemen energie de energie die
per uur wordt verbruikt door het geïndividualiseerde netwerk.
c) Voor de bepaling, in voorkomend geval, van de factureringstermijn voor reactieve energie van de verbonden verbruiker,
wordt gebruik gemaakt van de meetapparatuur die zich op elk grenspunt bevindt.
5. In overeenstemming met de bepalingen van artikel 9.5 van wet 24/2013, van 26 december, in het geval dat energie via
het distributienet wordt overgedragen in nabijgelegen installaties met het oog op zelfverbruik, betalen de aangesloten
verbruikers bovendien een bedrag voor het gebruik van dat net. Dit bedrag wordt vastgesteld door de nationale commissie
voor markten en concurrentie.
Artikel 18. Tarieven van het elektrisch systeem van toepassing op de modaliteiten voor eigenverbruik.
1. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 9, lid 5, van wet 24/2013, van 26 december, zal zelf verbruikte energie uit
hernieuwbare bronnen, warmtekrachtkoppeling of afval worden vrijgesteld van alle soorten heffingen.
De verbruikers die zijn opgenomen in een van de modaliteiten voor eigenverbruik, zijn onderworpen aan de tarieven van
het elektriciteitssysteem die overeenstemmen met het leveringspunt en die worden vastgesteld bij besluit van de minister
voor Ecologische Transitie, na akkoord van de regeringsafgevaardigde commissie voor Economische Zaken, overeenkomstig de
bepalingen van artikel 16 van wet 24/2013, van 26 december, rekening houdend met de bijzonderheden waarin dit artikel
voorziet.
Deze heffingen worden beschouwd als inkomsten van het elektriciteitssysteem in overeenstemming met de bepalingen van
artikel 13 van wet 24/2013, van 26 december.
2. Voor de bepaling van de facturatiecomponenten van de tarieven van het elektriciteitssysteem aan verbruikers onder de
modaliteit eigenverbruik zonder overschot, aan verbruikers onder de modaliteit eigenverbruik met overschot onder
compensatie en aan verbruikers onder de modaliteit eigenverbruik met overschot niet onder compensatie die een enkel
leveringscontract hebben overeenkomstig de bepalingen van artikel 9.2, zullen de volgende criteria worden toegepast:
A) In het geval van opwekkingstechnologieën uit hernieuwbare bronnen, warmtekrachtkoppeling of afval:
a) De vaste stroomtarieven worden toegepast op de aan de consument in rekening te brengen stroom.
b) De toepassing van variabele kosten wordt gebaseerd op de energie die per uur van het net wordt verbruikt.
B) In het geval van opwekkingstechnologieën die niet afkomstig zijn van hernieuwbare bronnen, warmtekrachtkoppeling of
afval:
(a) De toepassing van vaste stroomtarieven geschiedt op het door het verbruik benodigde vermogen.
b) De toepassing van variabele kosten is gebaseerd op het per uur verbruikte vermogen.
Voor deze doeleinden wordt gebruik gemaakt van de meetapparatuur die zich op het grenspunt bevindt en, indien van
toepassing, van de apparatuur die het opgewekte netto-uurvermogen registreert.
3. De volgende criteria worden toegepast voor het bepalen van de factureringscomponenten van de elektriciteitstarieven
voor verbruikers die onder de zelfverbruikmodus met overschot vallen en niet door een vergoeding worden gedekt, en die
geen enkel leveringscontract hebben, in overeenstemming met de bepalingen van artikel 9, lid 2:
1e Wanneer de energie die per uur door de ondersteunende productiediensten wordt verbruikt, groter is dan nul:
i. Met betrekking tot de geassocieerde consument:
- De toepassing van vaste tarieven voor stroom aan de verbonden verbruiker wordt gebaseerd op het aan de verbonden
verbruiker in rekening te brengen vermogen.
- De toepassing van variabele tarieven is gebaseerd op het uit het net opgenomen vermogen per uur min het door de
overeenkomstige ondersteunende productiediensten opgenomen vermogen per uur.
Voor dit doel:
a. Indien de installatie de in de artikelen 10.2 en 10.3 bedoelde configuratie heeft, wordt gebruik gemaakt van de op
het grenspunt geplaatste meetapparatuur die de uit het netwerk verbruikte energie per uur registreert en van de
apparatuur die de per uur geproduceerde netto-energie registreert.
b. Indien de installatie de meetconfiguratie van punt 10.4 heeft, moet de meetapparatuur van de bijbehorende consument
worden gebruikt.
ii. Met betrekking tot ondersteunende productiediensten:
- De toepassing van vaste vergoedingen voor stroom op de ondersteunende diensten geschiedt voor de stroom die aan de
ondersteunende productiediensten in rekening moet worden gebracht.
- De variabele kosten zullen worden toegepast op het vermogen dat per uur door de ondersteunende productiediensten wordt
verbruikt.
Daartoe wordt de apparatuur gebruikt die het opgewekte netto-uurvermogen registreert.
2. Wanneer het opgewekte netto-uurvermogen groter is dan nul, wordt de toepassing van vaste kosten op de verbonden
verbruiker gebaseerd op het volgende:
A) In het geval van opwekkingstechnologieën uit hernieuwbare bronnen, warmtekrachtkoppeling of afval:
i. Met betrekking tot de geassocieerde consument:
- De toepassing van vaste tarieven voor stroom aan de verbonden verbruiker geschiedt op de stroom die aan de verbonden
verbruiker in rekening wordt gebracht.
- De variabele kosten worden berekend op basis van de energie die per uur door de betrokken verbruiker van het net wordt
afgenomen.
Voor dit doel:
a. Indien de installatie de in de artikelen 10.2 en 10.3 bedoelde configuratie heeft, moet gebruik worden gemaakt van de
bij het grenspunt geplaatste meetapparatuur die het uurlijks van het netwerk verbruikte vermogen registreert.
b. Indien de installatie over de in punt 10.4 bedoelde meetconfiguratie beschikt, moet gebruik worden gemaakt van de
meetapparatuur van de aangesloten verbruiker en van de meetapparatuur die de netto-opwekking registreert.
ii. Met betrekking tot ondersteunende productiediensten:
- De vaste stroomkosten voor productieondersteunende diensten zijn nul.
- De variabele kosten voor ondersteunende productiediensten zijn nul.
B) In het geval van opwekkingstechnologieën die niet afkomstig zijn van hernieuwbare bronnen, warmtekrachtkoppeling of
afval:
i. Met betrekking tot de geassocieerde consument:
- De toepassing van vaste stroomkosten op de verbonden verbruiker geschiedt op het door het verbruik benodigde vermogen.
- De variabele kosten worden berekend op basis van de energie die per uur door de betrokken verbruiker wordt verbruikt.
In die zin:
a. Indien de installatie de in de artikelen 10.2 en 10.3 bedoelde configuratie heeft, wordt gebruik gemaakt van de bij
het grenspunt geplaatste meetapparatuur die het uurlijks van het net verbruikte vermogen registreert en van de
meetapparatuur die de netto-opwekking registreert.
b. Indien de installatie de meetconfiguratie van punt 10.4 heeft, moet de meetapparatuur van de bijbehorende verbruiker
worden gebruikt.
ii. Met betrekking tot ondersteunende productiediensten:
- De vaste stroomkosten voor productieondersteunende diensten zijn nul.
- De variabele kosten voor ondersteunende productiediensten bedragen nul.
4. Voor de vaststelling van de factureringscomponenten van de tarieven van het elektriciteitsnet aan de partij die onder
de collectieve zelfverbruikmodaliteit valt en aan de partij waarvan de bijbehorende productie-installaties via het net
nabijgelegen installaties zijn, worden de bepalingen van de voorgaande afdelingen toegepast met de volgende
bijzonderheden:
A) In het geval van opwekkingstechnologieën uit hernieuwbare bronnen, warmtekrachtkoppeling of afval:
a) De toepassing van vaste tarieven voor stroom geschiedt op de stroom die aan de verbonden verbruiker in rekening wordt
gebracht; hiervoor wordt gebruik gemaakt van de meetapparatuur die zich op het grenspunt van elke verbonden verbruiker
bevindt.
b) De variabele kosten worden berekend op basis van de energie die per uur uit het geïndividualiseerde net wordt
verbruikt.
B) In het geval van opwekkingstechnologieën die niet afkomstig zijn van hernieuwbare bronnen, warmtekrachtkoppeling of
afval:
a) De toepassing van vaste tarieven voor stroom geschiedt op het aan elke verbruiker in rekening te brengen vermogen;
voor dit doel wordt gebruik gemaakt van de meetapparatuur die zich op het grenspunt van elke aangesloten verbruiker
bevindt.
b) De toepassing van variabele kosten geschiedt op basis van het geïndividualiseerde energieverbruik per uur.
HOOFDSTUK VII
Registratie, inspectie en sancties
Artikel 19. Administratief register van het eigen verbruik van elektrische energie.
1. Het administratief register van het eigenverbruik van elektrische energie, bedoeld in artikel 9, vierde lid, van wet
24/2013, van 26 december, wordt, wat de organisatie en de werking ervan betreft, beheerst door de bepalingen van dit
hoofdstuk.
Dit register zal telematisch, declaratief en gratis zijn en tot doel hebben de activiteit van het zelfverbruik van
elektrische energie te controleren, vanuit economisch oogpunt en wat de invloed ervan is op de economische duurzaamheid
van het elektrische systeem, alsook wat de invloed ervan is op de verwezenlijking van de doelstellingen inzake
hernieuwbare energie en op de werking van het systeem.
2. De Algemene Staatsadministratie is, via het Directoraat-Generaal voor Energiebeleid en Mijnbouw van het Ministerie
voor Ecologische Transitie, verantwoordelijk voor
a) Opneming in genoemd register van de door de autonome gemeenschappen en de steden Ceuta en Melilla verstrekte gegevens
betreffende de verbruikers die onder een van de gereglementeerde wijzen van levering voor eigen gebruik vallen.
b) de aggregatie en analyse van de daarin verzamelde informatie, en kan de Autonome Gemeenschappen en de steden Ceuta en
Melilla in voorkomend geval verzoeken om correctie van de verstrekte informatie.
3. Het register bevat twee afdelingen:
a) In de eerste sectie worden de verbruikers geregistreerd die onder de leveringsmodaliteiten met eigen verbruik zonder
overschot vallen.
b) In de tweede afdeling worden de verbruikers geregistreerd die gebruik maken van de methoden van levering met eigen
verbruik met overschotten.
De tweede sectie wordt op haar beurt onderverdeeld in drie subsecties:
i. Onderafdeling a: Deze onderafdeling omvat de verbruikers die vallen onder de modaliteit eigen verbruik met
overschotvoorziening waarvoor een vergoeding wordt betaald.
ii. Onderafdeling b1: Deze onderafdeling zal de verbruikers omvatten die geabonneerd zijn op de leveringswijze "eigen
verbruik met overschot" die niet onderworpen is aan een vergoeding en die over een enkel leveringscontract beschikken
overeenkomstig artikel 9.2.
iii. Onderafdeling b2: Deze onderafdeling omvat de verbruikers in de modaliteit eigenverbruik met overschot waarvoor
geen vergoeding verschuldigd is, die niet over een enkel leveringscontract beschikken overeenkomstig de bepalingen van
artikel 9.2.
De structuur van het administratieregister is opgenomen in bijlage II. Naast de structuur die in de genoemde bijlagen is
aangegeven, kan het register velden bevatten die een uitsplitsing op het niveau van de autonome gemeenschap of de
provincie mogelijk maken.
Artikel 20. Inschrijving in het administratief register van het eigen verbruik van elektrische energie.
1. De verbruikers die zelf verbruiken, aangesloten op laagspanning, waarbij de opwekkingsinstallatie laagspanning is en
het geïnstalleerde opwekkingsvermogen minder dan 100 kW bedraagt, zullen ambtshalve door de autonome gemeenschappen en
de steden Ceuta en Melilla in hun respectieve registers worden ingeschreven op basis van de informatie die hun krachtens
het Elektrotechnisch Reglement voor laagspanning wordt toegezonden.
2. De autonome gemeenschappen en de steden Ceuta en Melilla moeten het Directoraat-generaal Energiebeleid en Mijnen de
gegevens toezenden die overeenkomen met de inschrijving in het register van het eigen verbruik van elektrische energie,
zelfs indien zij niet over een eigen register van het eigen verbruik beschikken.
Met het oog op een adequate verwerking en analyse van de informatie uit de registraties tussen het administratieve
register van het eigen verbruik van elektrische energie van het Ministerie voor Ecologische Transitie en de
overeenkomstige registers van de autonome gemeenschappen die kunnen worden opgezet, en om de snelheid en homogeniteit te
waarborgen bij de overdracht van gegevens tussen het Algemeen Bestuur van de Staat en de autonome gemeenschappen en
steden Ceuta en Melilla, wordt in bijlage II vastgesteld welke informatie deze autonome gemeenschappen en steden moeten
toezenden aan het Directoraat-generaal Energiebeleid en Mijnbouw. De communicatie van de registergegevens tussen de
autonome gemeenschappen en de steden Ceuta en Melilla en het Ministerie van Ecologische Transitie zal uitsluitend met
telematicavoorzieningen geschieden. Het Directoraat-generaal Energiebeleid en Mijnbouw zal de computertoepassingen
ontwikkelen waarmee de autonome gemeenschappen en de steden Ceuta en Melilla, volgens de in bijlage II vastgestelde
gegevensformaten, informatie kunnen verzenden. Onverminderd het bovenstaande mogen de autonome gemeenschappen en de
steden Ceuta en Melilla de in bijlage II vervatte informatie via andere telematicakanalen en in een ander formaat
verstrekken.
Het Directoraat-generaal Energiebeleid en Mijnbouw kan de autonome gemeenschappen en de steden Ceuta en Melilla
verzoeken de verstrekte gegevens te actualiseren of te herzien.
3. Het directoraat-generaal Energiebeleid en Mijnbouw zal de bevoegde instanties van de autonome gemeenschappen en de
steden Ceuta en Melilla elektronische toegang verlenen tot het administratieve register van het Ministerie voor
Ecologische Transitie van het eigen verbruik van elektrische energie voor de registraties die van invloed zijn op hun
territoriale reikwijdte, alsmede de nationale commissie voor markten en mededinging, de netbeheerder en de
distributiebedrijven voor de installaties die op hun netwerken zijn aangesloten, zodat zij kennis kunnen nemen van de
registraties en de wijzigingen die in het register zijn aangebracht.
Evenzo zal het ministerie voor Ecologische Transitie op zijn website gratis toegang verlenen tot de geaggregeerde
gegevens van het zelfconsumptieregister.
5. Het Directoraat-Generaal voor Energiebeleid en Mijnbouw van het Ministerie voor Ecologische Transitie zal in het
administratieve register van installaties voor elektriciteitsproductie de productie-installaties opnemen met een
vermogen van ten hoogste 100 kW die verbonden zijn met leveringsmodaliteiten met zelfverbruik met overschotten, op basis
van de informatie uit het administratieve register van zelfverbruik van elektriciteit.
Artikel 21. Wijziging en annulering van inschrijvingen in het administratieve register van het ministerie van
Ecologische Transitie voor het eigen verbruik van elektrische energie.
1. De autonome gemeenschappen en de steden Ceuta en Melilla stellen het directoraat-generaal Energiebeleid en Mijnbouw
maandelijks in kennis van de registraties, annuleringen en wijzigingen die op hun grondgebied hebben plaatsgevonden met
betrekking tot personen die gebruik maken van de methoden voor levering met eigen verbruik. Deze indiening van
informatie geschiedt overeenkomstig het bepaalde in artikel 20, lid 2.
2. Indien de autonome gemeenschappen en de steden Ceuta en Melilla anomalieën of fouten vaststellen in de gegevens die
zijn verzameld in het register van het eigen verbruik van elektrische energie, nadat deze zijn gewijzigd door de
overeenkomstige autonome gemeenschap of stad, worden deze meegedeeld door middel van een nieuwe kennisgeving aan het
directoraat-generaal Energiebeleid en Mijnbouw.
Artikel 22. Controle op de toepassing van de regels inzake zelfconsumptie.
1. De Algemene Staatsadministratie kan in voorkomend geval, in samenwerking met de bevoegde instanties van de autonome
gemeenschappen en de steden Ceuta en Melilla, controleplannen uitvoeren voor de toepassing van de economische
voorwaarden van de leveringen in het kader van de zelfverbruikmodaliteiten, met inbegrip van, in voorkomend geval, de
elektrische energie die aan het systeem wordt verkocht. Evenzo kunnen monitoringprogramma's worden uitgevoerd.
2. Met betrekking tot mogelijke fraude en andere abnormale situaties zijn de bepalingen van wet 24/2013, van 26
december, en de uitvoeringsverordeningen daarvan van toepassing.
Artikel 23. Sanctieregeling.
Niet-naleving van de bepalingen van dit koninklijk besluit kan worden bestraft overeenkomstig de bepalingen van titel X
van wet 24/2013, van 26 december.
Eerste aanvullende bepaling. Mandaten aan de netbeheerder en aan de Nationale Commissie voor markten en mededinging.
1. Binnen een termijn van maximum één maand vanaf de inwerkingtreding van dit koninklijk besluit, bezorgt de
netbeheerder aan de Minister van Energie een voorstel tot wijziging van de exploitatieprocedures van het
elektriciteitssysteem en, in voorkomend geval, van de technische instructies ter aanvulling van het geharmoniseerde
reglement van de meetpunten van het elektriciteitssysteem, goedgekeurd bij koninklijk besluit 1110/2007 van 24 augustus,
waarvan de inhoud moet worden gewijzigd om zich aan te passen aan de bij dit koninklijk besluit ingevoerde wijzigingen.
2. Binnen een termijn van ten hoogste drie maanden na de inwerkingtreding van dit koninklijk besluit zal de Nationale
Commissie voor markten en mededinging zorgen voor de aanpassing van de formaten en communicatieprotocollen tussen de
distributiebedrijven, de marketeers en de autonome gemeenschappen en de steden Ceuta en Melilla, in alle aangelegenheden
die verband houden met dit koninklijk besluit.
3. De distributie- en afzetbedrijven krijgen een maand de tijd om hun systemen aan te passen vanaf de goedkeuring van de
verordeningen die uit de twee voorgaande delen zijn afgeleid.
4. Jaarlijks, vóór 1 maart, zal de Nationale Commissie voor Markten en Mededinging een verslag toezenden aan het
Ministerie voor Ecologische Transitie, met het oog op de opvolging en de toepassing van de bepalingen van dit koninklijk
besluit en van de goedgekeurde ontwikkelingsreglementen, waarbij de ontwikkeling van de verschillende types van
zelfconsumptie wordt opgevolgd, alsook het toezicht en de controle op de economische impact ervan.
De Minister voor Ecologische Overgang zal jaarlijks aan de Regeringsdelegatiecommissie voor Economische Zaken verslag
uitbrengen over de conclusies en, in voorkomend geval, over de maatregelen die naar aanleiding van de analyse van
genoemd verslag kunnen worden genomen.
5. De Nationale Commissie voor markt en mededinging zendt de minister van Energie jaarlijks vóór 1 maart een verslag toe
waarin het effect wordt geanalyseerd van de afschaffing van de beperkingen op het beheer en de verkoop van energie uit
productie-installaties die zich dicht bij de verbruiksinstallaties bevinden en ermee zijn geassocieerd, in gevallen van
levering voor eigen gebruik met overschotten die zijn geproduceerd met technologieën voor hernieuwbare energieopwekking
als bedoeld in artikel 13. 7. Indien uit dit verslag blijkt dat zich op de markt mededingingsproblemen voordoen, kan de
Minister voor Ecologische Transitie, met voorafgaande goedkeuring van de regeringsdelegatiecommissie voor Economische
Zaken, beperkingen opleggen aan de vertegenwoordiging op de markt voor het beheer en de verkoop van energie uit
productie-installaties in de nabijheid van de verbruiksinstallaties en daarmee verbonden installaties in gevallen van
levering met eigen verbruik met overschot.
Tweede aanvullende bepaling. Indiening van informatie over faciliteiten voor eigen gebruik.
1. De beheerders van de transmissie- en distributienetten doen het directoraat-generaal Energiebeleid en Mijnen
jaarlijks vóór 31 maart, uitsluitend langs elektronische weg, de volgende geaggregeerde gegevens toekomen betreffende de
installaties voor eigen verbruik die zijn aangesloten op de door hen beheerde netten:
a) Aantal installaties.
b) Geïnstalleerd vermogen.
c) Energie geloosd, indien van toepassing.
De verstrekte informatie wordt ook uitgesplitst naar de in artikel 4 genoemde vormen van eigen verbruik, naar
opwekkingstechnologie, naar geïnstalleerde vermogensklasse, naar provincie en naar spanningsniveau van het net waarop
het aangesloten is.
2. Voor de uitsplitsing van het vorige artikel worden de volgende marges genomen:
(a) Spanningsniveaus:
- Laagspanning: tot 1 kV.
- Middenspanning: hoger dan 1 kV en lager dan 36 kV.
- Hoogspanning: hoger dan 36 kV en lager dan 220 kV.
- Zeer hoge spanning: gelijk aan of hoger dan 220 kV.
b) Geïnstalleerd vermogensbereik:
- Minder dan 20 kW.
- Tussen 20 kW en 1 MW.
- Meer dan 1 MW.
3. Het Directoraat-Generaal voor Energiebeleid en Mijnbouw kan bij besluit de formaten voor de indiening van deze
informatie goedkeuren, de in het vorige punt vastgestelde reeksen wijzigen, andere uitsplitsingsparameters vaststellen
of andere aspecten definiëren die nodig zijn om de homogeniteit van de gegevens te waarborgen.
Eerste overgangsbepaling. Aanpassing van de onderwerpen die vallen onder de modaliteit van zelfconsumptie die bestaat
onder de bescherming van die geregeld in Koninklijk Besluit 900/2015, van 9 oktober.
1. De verbruikers die vallen onder de modaliteiten voor zelfverbruik van type 1 en type 2, gedefinieerd in artikel 4 van
het koninklijk besluit 900/2015, van 9 oktober, dat de administratieve, technische en economische voorwaarden regelt van
de modaliteiten voor de levering van elektriciteit met zelfverbruik en de productie met zelfverbruik, worden ingedeeld
volgens de criteria die in dit koninklijk besluit zijn vastgesteld:
i. De verbruikers die vielen onder de modaliteit type 1, gedefinieerd in artikel 4 van koninklijk besluit 900/2015, van
9 oktober, die beschikken over een anti-overschotmechanisme, worden ingedeeld als verbruikers die vallen onder de
modaliteit levering met eigenverbruik zonder overschot.
ii. Verbruikers die vielen onder de modus type 1, gedefinieerd in artikel 4 van Koninklijk Besluit 900/2015, van 9
oktober, die niet beschikken over een anti-spillmechanisme, zullen worden ingedeeld als verbruikers die vallen onder de
leveringsmodus met eigenverbruik met overschotten die niet onderworpen zijn aan compensatie.
iii. Verbruikers die vallen onder type 2 zoals gedefinieerd in artikel 4 van Koninklijk Besluit 900/2015, van 9 oktober,
waarbij er een verbruiker en een producent onderworpen zijn en deze dezelfde natuurlijke of rechtspersoon zijn, worden
ingedeeld als verbruikers die vallen onder het type van levering met eigenverbruik met overschot dat niet gedekt wordt
door een vergoeding krachtens artikel 9.2.
iv. De verbruikers die onder de modaliteit type 2 vielen, gedefinieerd in artikel 4 van het koninklijk besluit 900/2015,
van 9 oktober, waarbij de verbruiker en de producent niet dezelfde natuurlijke persoon of rechtspersoon zijn, zullen
worden ingedeeld als verbruikers die onder de modaliteit levering met eigenverbruik met overschot vallen, niet gedekt
door een vergoeding, die niet onder artikel 9.2 valt.
2. De subjecten die vóór de inwerkingtreding van dit koninklijk besluit aan zelfverbruik deden, kunnen gebruik maken van
de nieuwe modaliteiten bepaald in dit koninklijk besluit, voor zover zij voldoen aan alle vereisten bepaald in dit
koninklijk besluit, in het bijzonder met betrekking tot het anti-surplusmechanisme en de meteropstelling. Daartoe
wijzigen zij, indien nodig, hun toegangs- en leveringscontracten.
3. Binnen zes maanden na de goedkeuring van dit koninklijk besluit moeten de verbruikers die onder één van de voornoemde
modaliteiten vallen, aan het voor energiezaken bevoegde orgaan van hun autonome gemeenschap of stad meedelen welke
modaliteit van zelfverbruik zij onderschrijven en de nodige inlichtingen verstrekken met het oog op de inschrijving in
het administratief register van het zelfverbruik van elektrische energie. De autonome gemeenschappen en de steden Ceuta
en Melilla zenden deze informatie overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk VII van dit koninklijk besluit.
4. Bij wijze van uitzondering zullen, gedurende de periode van één jaar te rekenen vanaf de goedkeuring van dit
koninklijk besluit, de onderwerpen die zijn opgenomen in een van de modaliteiten van zelfconsumptie niet onderworpen
zijn aan de beperking bepaald in artikel 8.5 bij de eerste wijziging van modaliteit van zelfconsumptie die zij maken van
de toepassing van de bepalingen van de eerste afdeling van deze bepaling naar een andere modaliteit van die geregeld in
artikel 4 van dit koninklijk besluit.
Tweede overgangsbepaling. Enkelvoudige meetconfiguraties van cogeneraties.
De warmtekrachtkoppelingen die, krachtens de bepalingen van de eerste aanvullende bepaling van het koninklijk besluit
900/2015, van 9 oktober, een enkelvoudige meetconfiguratie hadden gekregen, mogen deze blijven toepassen op voorwaarde
dat:
- De persoon die belast is met het aflezen van de opwekking of het verbruik verklaart niet dat er problemen zijn met het
verkrijgen van metingen die een correcte facturering overeenkomstig de toepasselijke regelgeving mogelijk maken.
- Zij voeren geen wijzigingen uit aan de productie-installaties die gepaard gaan met renovaties van de installaties of
vermogensverhogingen van meer dan 10% van het geïnstalleerde vermogen op het tijdstip waarop de bijzondere configuratie
wordt toegekend.
2. Indien de met de uitlezing van het verbruik of, in voorkomend geval, van de productie belaste persoon vaststelt dat
het niet mogelijk is de verbruiker of de producent correct te factureren voor de toegangstol en de kosten voor het
elektriciteitsnet, stelt deze persoon, nadat de betrokken partijen van deze situatie in kennis zijn gesteld, het
Directoraat-generaal Energiebeleid en Mijnen binnen een maand van dit feit in kennis.
3. Indien één van de in het eerste lid opgesomde situaties zich voordoet, passen de verbruiker en de producent hun
installaties binnen de zes maanden aan de bepalingen van dit koninklijk besluit aan. De termijnen worden gerekend vanaf
de ingebruikneming van de wijziging van de productie-installatie of, in voorkomend geval, vanaf het tijdstip waarop de
met de uitlezing belaste persoon de betrokken partijen ervan in kennis heeft gesteld dat de correcte facturering niet
kan worden uitgevoerd.
Derde overgangsbepaling. Toepassing van toegangstol op het transmissie- en distributienet en van
elektriciteitssysteemheffingen op modaliteiten voor zelfverbruik.
1. De prijzen van de toegangstol tot de transmissie- en distributienetten die van toepassing zijn op het verbruik in de
zelfverbruikmodaliteiten, omschreven in artikel 17 van dit koninklijk besluit, zullen de prijzen van de toegangstol zijn
die zijn vastgesteld in ordonnantie TEC/1366/2018, van 20 december, waarbij de toegangstol voor elektriciteit voor 2019
is vastgesteld, of de verordening die deze vervangt.
2. De tarieven bepaald in artikel 18 van dit koninklijk besluit zijn niet van toepassing zolang de tarieven verbonden
aan de kosten van het systeem niet zijn goedgekeurd, in ontwikkeling van de bepalingen van artikel 16 van wet 24/2013,
van 26 december, en in overeenstemming met de bepalingen van koninklijk besluit-wet 1/2019, van 11 januari, van
dringende maatregelen om de bevoegdheden van de nationale commissie voor markten en mededinging aan te passen aan de
eisen die voortvloeien uit het Gemeenschapsrecht in verband met de Richtlijnen 2009/72/EG en 2009/73/EG van het Europees
Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en
aardgas.
Overgangsbepaling vier. Facturering van verbruikers in het kader van een eigenverbruiksmodaliteit die niet over
daadwerkelijk geïntegreerde meters voor beheer op afstand beschikken.
De leveringen van verbruikers die een eigen verbruiksmodaliteit onderschrijven, waarvan de grenspunten zijn ingedeeld in
type 4 of 5 en waarvan de meetapparatuur niet daadwerkelijk is geïntegreerd in het systeem voor beheer op afstand van
hun meteropnemer, zullen tweemaandelijks worden gelezen en gefactureerd en de voor de overige verbruikers geldende
profielen zullen niet op hen van toepassing zijn. De uurlijkse metingen van deze verbruikers zullen worden verkregen
door middel van uitlezing met behulp van een draagbare uitlezingsterminal (TPL).
Overgangsbepaling vijf. Opbergelementen.
Voor de opslaginstallaties waarop de bepalingen van de Aanvullende Technische Instructie ITC-BT-52 betreffende speciale
voorzieningen en infrastructuur voor het opladen van elektrische voertuigen, goedgekeurd bij koninklijk besluit
1053/2014, van 12 december, voor infrastructuur voor het opladen van elektrische voertuigen niet van toepassing zijn,
noch de bepalingen van de Aanvullende Technische Instructie ITC-BT-40 betreffende laagspanningsopwekkingsinstallaties
van koninklijk besluit 842/2002, van 2 augustus, waarbij het elektrotechnisch reglement voor laagspanning wordt
goedgekeurd, tot de goedkeuring van de industriële veiligheids- en kwaliteitsnorm die de technische en
beschermingsvoorwaarden vastlegt voor de opslagelementen die zijn geïnstalleerd in de installaties die vallen onder de
modaliteiten voor eigen verbruik die niet onder de genoemde aanvullende technische instructies vallen, worden deze
opslagelementen zo geïnstalleerd dat zij meetapparatuur en beveiligingen delen met de productie-installatie.
Overgangsbepaling zes. Factureringsterm voor reactieve energie.
De bedragen die de distributeurs hebben geïnd voor de facturering van reactieve energie vanaf de inwerkingtreding van
koninklijk besluit-wet 15/2018, van 5 oktober, tot de inwerkingtreding van dit koninklijk besluit, zijn onderworpen aan
de vereffeningsprocedure die is vastgesteld in koninklijk besluit 2017/1997, van 26 december, dat de procedure
organiseert en regelt voor de vereffening van de transmissie-, distributie- en marketingkosten tegen het tarief van de
permanente kosten van het systeem en de kosten van diversificatie en bevoorradingszekerheid.
Zevende overgangsbepaling. Aanpassing van type 4 meters.
De meetpunten van type 4 moeten binnen vier jaar na de goedkeuring van dit koninklijk besluit voldoen aan alle eisen die
zijn vastgesteld in artikel 9 van het eengemaakt reglement betreffende de meetpunten, goedgekeurd bij koninklijk besluit
1110/2007 van 24 augustus.
Achtste overgangsbepaling. Implementatie van het administratief register van het eigen verbruik van elektrische energie.
1. Overeenkomstig de bepalingen van de tweede overgangsbepaling van koninklijk besluit-wet 15/2018, van 5 oktober, is
het administratief register van het eigenverbruik van elektrische energie, geregeld in hoofdstuk IV, operationeel binnen
3 maanden na de inwerkingtreding van dit koninklijk besluit.
2. De autonome gemeenschappen en de steden Ceuta en Melilla beschikken over een termijn van ten hoogste vier maanden, te
rekenen vanaf de datum van goedkeuring van dit koninklijk besluit, om de gegevens in te dienen die overeenkomstig de
bepalingen van hoofdstuk IV moeten worden opgenomen in het administratief register van het ministerie voor Ecologische
Transitie van het eigen verbruik van elektrische energie.
Negende overgangsbepaling. Speciale locatie van meetapparatuur.
Bij wijze van uitzondering zal de meterbeheerder, tot de goedkeuring van de aanvullende technische instructies die,
overeenkomstig koninklijk besluit 1110/2007 van 24 augustus, gelijkwaardige meetconfiguraties vaststellen, toestaan dat
de meetapparatuur op een andere plaats dan de grens wordt geplaatst, op voorwaarde dat de fysieke toegang en de meting
voor de meterbeheerder zijn gewaarborgd, waarbij, indien van toepassing, de relevante verliescoëfficiënten worden
toegepast. Daken of dekken waar zich productiefaciliteiten bevinden, worden niet als geldige locaties beschouwd. In
ieder geval moet de eigenaar van de installatie voor eigen gebruik aan de persoon die met het uitlezen is belast een
schriftelijk document toezenden waarin de wijze waarop de toegang voor het uitlezen, het onderhoud en de inspectie is
gewaarborgd, wordt toegestaan en nader wordt omschreven.
Van buitengewone aard is sprake als aan ten minste een van de volgende voorwaarden is voldaan:
a) De plaatsing van de meetapparatuur vergt een investering van meer dan 10% van die van de productie-installatie.
b) De plaats waar het grenspunt zich bevindt, bevindt zich in een gevel of ruimte die is gecatalogiseerd als zijnde van
bijzondere bescherming.
Enige afwijkende bepaling. Intrekking van verordeningen.
Alle bepalingen van gelijke of lagere rang die in strijd zijn met de bepalingen van dit koninklijk besluit, worden
ingetrokken, en met name:
a) Koninklijk besluit 900/2015, van 9 oktober, dat de administratieve, technische en economische voorwaarden regelt van
de modaliteiten van elektriciteitslevering met eigen verbruik en productie met eigen verbruik, met uitzondering van de
afdelingen 1 tot en met 4 en 7 van de eerste aanvullende bepaling en de tweede, vijfde en zesde aanvullende bepalingen
en de zevende overgangsbepaling.
b) De bepalingen van paragraaf 4.3.3 en de derde paragraaf van hoofdstuk 7 van ITC-BT-40 Koninklijk Besluit 842/2002,
van 2 augustus, houdende goedkeuring van het elektrotechnisch reglement voor laagspanning.
Eerste slotbepaling. Wijziging van Koninklijk Besluit 1164/2001 van 26 oktober tot vaststelling van de tarieven voor de
toegang tot de transmissie- en distributienetten voor elektriciteit.
Artikel 9.3 van koninklijk besluit 1164/2001 van 26 oktober 2001, dat de tarieven voor de toegang tot de transmissie- en
distributienetten voor elektriciteit vaststelt, wordt gewijzigd en komt te luiden als volgt
"3. Reactieve energie facturatietermijn. -De factureringstermijn voor reactieve energie zal van toepassing zijn op alle
verbruikers, met uitzondering van leveringen die onder de toltarieven 2.0 en 2.1 vallen. Consumenten die voor de termijn
reactieve energie worden gefactureerd, moeten de meter voor reactieve energie permanent geïnstalleerd hebben.
Deze term zal worden toegepast op alle tariefperiodes, behalve in periode 3, voor de tarieven 3.0A en 3.1A, en in
periode 6, voor de tarieven 6, op voorwaarde dat het verbruik van reactieve energie meer bedraagt dan 33% van het
actieve verbruik tijdens de beschouwde factureringsperiode (cos ѱ < 0,95) en zal enkel van invloed zijn op deze
overschrijdingen. De prijs per kVArh overschrijding zal worden vastgesteld in eurocent/kVArh. Om het bedrag te
bepalen, moet de meter voor reactieve energie worden geïnstalleerd. De facturen die de distributiemaatschappijen
voor deze termijn verkrijgen, zullen worden onderworpen aan het afrekeningsproces dat is vastgesteld bij koninklijk
besluit 2017/1997, van 26 december. De bijzondere voorwaarden voor de toepassing van dit begrip, alsmede de
verplichtingen in verband daarmee, zijn de volgende: a) Verplichte correctie van de vermogensfactor: Wanneer een
verbruiker met een gecontracteerd vermogen van meer dan 15 KW bij drie of meer metingen meer dan 1,5 maal zoveel
reactieve energie verbruikt als actieve energie, kan het distributiebedrijf dat hem belevert, het bevoegde orgaan
van de Autonome Gemeenschap hiervan in kennis stellen, dat een termijn kan vaststellen waarbinnen de verbruiker zijn
vermogensfactor moet verbeteren en, indien de vastgestelde termijn niet wordt nageleefd, zo ver kan gaan dat het de
uitoefening van het recht van toegang tot de netten kan opschorten totdat de installatie in de vereiste mate is
verbeterd." Tweede slotbepaling. Wijziging van ITC-BT-40 betreffende laagspanningsgeneratoren van het
Elektrotechnisch Reglement voor Laagspanning, goedgekeurd bij Koninklijk Besluit 842/2002 van 2 augustus, houdende
goedkeuring van het Elektrotechnisch Reglement voor Laagspanning. ITC-BT-40 betreffende laagspanningsgeneratoren van
het elektrotechnisch reglement voor laagspanning, goedgekeurd bij Koninklijk Besluit 842/2002 van 2 augustus, wordt
als volgt gewijzigd: Eén. Punt 2, onder c), van ITC-BT-40 wordt als volgt
gewijzigd: "c) Onderling gekoppelde productie-installaties: installaties die gewoonlijk parallel met het openbare distributienet werken.
De onderling gekoppelde productie-installaties voor eigen verbruik, kunnen behoren tot de modaliteiten van levering met eigen verbruik zonder overschot of modaliteiten van levering met eigen verbruik met overschot, gedefinieerd in artikel 9 van wet 24/2013, van 26 december, en in artikel 4 van koninklijk besluit 244/2019, van 5 april, dat de administratieve, technische en economische voorwaarden regelt voor het eigen verbruik van elektrische energie."
Aan punt 4.3 van ITC-BT-40 worden twee. zes alinea's toegevoegd, met de volgende
formulering "De voorschriften van ITC-BT-40 zijn van toepassing op alle onderling gekoppelde installaties voor eigen verbruik, ongeacht hun vermogen. Alle productie-installaties die met het laagspanningsdistributienet zijn verbonden moeten voorzieningen hebben die de injectie van gelijkstroom en het ontstaan van piekstromen beperken, en die voorkomen dat het distributienet op een eiland overgaat, zodat de aansluiting van de productie-installatie geen invloed heeft op de normale werking van het net of op de kwaliteit van de voorziening van de aangesloten afnemers.
Installaties voor eigen verbruik zonder overschotten, ongeacht of zij zijn aangesloten op het laagspanningsnet of op het hoogspanningsnet, met opwekking en regeling op laagspanning, moeten beschikken over een systeem dat de afvoer van energie naar het distributienet voorkomt en dat voldoet aan de eisen en tests van de nieuwe bijlage I van ITC-BT-40. De punten 4.3.1, 4.3.4 en geen van de eisen met betrekking tot het distributiebedrijf in punt 9 zijn niet van toepassing op installaties voor eigen verbruik zonder overschot.
Niettemin moeten deze installaties voldoen aan de bepalingen van ITC-BT-04 betreffende hun documentatie en inbedrijfstelling, en moeten zij, ongeacht hun wijze van voeding en aansluiting, beschikken over de documentatie die vereist is voor de overeenstemmingsbeoordeling overeenkomstig bijlage I, sectie I.4, van ITC-BT-40. Deze documentatie zal door de installateur samen met het installatiecertificaat worden geleverd.
Wanneer de aansluiting op de elektrische installatie van een generator voor eigen verbruik zonder overschot niet
geschiedt via een autonoom circuit en het dus niet nodig is de bestaande inwendige installatie te wijzigen, berust de
verplichting tot levering van deze documentatie bij de fabrikant, de importeur of de persoon die verantwoordelijk is
voor het in de handel brengen van de generatorkit, die de documentatie rechtstreeks aan de gebruiker zal leveren.
In alle productie-installaties in de nabijheid van verbruiksinstallaties, zoals gedefinieerd in Koninklijk Besluit
244/2019 van 5 april, dat de administratieve, technische en economische voorwaarden voor het eigen verbruik van
elektrische energie regelt, moet de aansluiting geschieden via een controle- en beveiligingspaneel dat de differentiële
beveiligingen van het type A bevat die nodig zijn om te waarborgen dat de contactspanning niet gevaarlijk is voor
personen. Wanneer deze produktie-installaties voor het publiek toegankelijk zijn of zich in woongebieden of soortgelijke
gebieden bevinden, moet de differentiaalbeveiliging van de stroomkringen 30 mA bedragen. De aansluiting van de
produktie-installatie kan geschieden in de algemene rail van de verbruiksteller-centralisatie, in de algemene
beveiligingskast van waaruit de verbruikers vertrekken of door middel van een onafhankelijke algemene beveiligingskast
die op het distributienet is aangesloten. In geval van collectief eigen verbruik in gebouwen die onder het horizontale
eigendomsstelsel vallen, mag de productie-installatie niet rechtstreeks worden aangesloten op de interne installatie van
een van de verbruikers die bij de collectieve eigenverbruikinstallatie zijn aangesloten.
Alle generatoren voor voeding met eigen verbruik met overschotten, ongeacht hun vermogen, en de generatoren voor voeding
met eigen verbruik zonder overschotten met een geïnstalleerd vermogen van meer dan 800 VA, die zijn aangesloten op de
inwendige of ontvangende installaties van de gebruiker, zullen dit doen via een onafhankelijk en specifiek circuit vanaf
een controle- en beveiligingspaneel dat een differentiaalbeveiliging van het type A bevat, van 30 mA in residentiële
installaties, of installaties die toegankelijk zijn voor het grote publiek in residentiële zones, of gelijkaardig.
Generatoren die bestemd zijn voor installatie in woningen en die niet via een eigen stroomkring of via een
scheidingstransformator met de installatie zijn verbonden, moeten een aardlekstroom hebben van ten hoogste 10 mA".
Drie. Het opschrift van de vierde alinea van afdeling 7 wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden
"De minimumbeschermingen die moeten worden geboden, zijn de volgende, ongeacht het feit dat deze instellingen kunnen
worden gewijzigd door de regelgeving van de elektriciteitssector, afhankelijk van de generator waarop zij van toepassing
is:"
Vier. Aan ITC-BT-40 wordt een bijlage toegevoegd, met de volgende formulering
"BIJLAGE I
Systemen om energieverspilling naar het net te voorkomen
Systemen ter voorkoming van energieverspilling naar het net kunnen op twee verschillende werkingsprincipes zijn
gebaseerd:
1. Voorkomen van netverliezen door middel van een onderbrekings- of stroombegrenzingselement. De afsluitingsoptie maakt
het gebruik van stroomopwekkingsinstallaties zonder de mogelijkheid om de opgewekte energie te regelen alleen mogelijk
in het geval van andere stroomopwekkingsinstallaties dan fotovoltaïsche.
Om te voorkomen dat energie in het net terechtkomt, moeten zij beschikken over systemen voor meting van het met het net
uitgewisselde vermogen, die zich stroomopwaarts van de productie-installatie en de belastingen bevinden en waarmee de
productie van het net kan worden losgekoppeld of de productie-installaties kunnen worden geregeld.
2. Regeling van de elektriciteitsbeurs die op het produktie-consumptiesysteem werkt.
Dit type systeem is gebaseerd op een regelelement dat het evenwicht tussen opwekking en verbruik aanpast, waardoor wordt
vermeden dat energie in het net wordt geloosd. Dit kan gebeuren door middel van beheersing van de belasting, beheersing
van de opwekking, energieopslag of andere middelen.
Twee soorten opwekkingssystemen moeten in aanmerking worden genomen bij het vaststellen van de eisen voor systemen ter
voorkoming van morsen:
- Productie-installaties op basis van synchrone generatoren die rechtstreeks op het net zijn aangesloten.
- Wind- en fotovoltaïsche installaties en, in het algemeen, alle productie-installaties waarvan de technologie geen
gebruik maakt van een synchrone generator die rechtstreeks op het net is aangesloten.
I.1 Definities:
Netaansluitpunt: punt van het openbare distributienet waarop de installatie is aangesloten.
Interconnectiepunt tussen opwekking en verbruik: punt op het interne net van de verbruiker waar de opwekking met de
verbruikers is verbonden.
I.2 Eisen:
Twee soorten installaties worden in aanmerking genomen. Een waarbij de energie-uitwisseling met het net wordt gemeten
(figuren 1 en 2) en een andere waarbij het verbruik van alle of een deel van de belastingen wordt gemeten (figuren 3 en
4). Voor elk van hen worden de maximaal aanvaardbare parameters vastgesteld.
I.2.1 Installaties met meetapparatuur voor energie-uitwisseling met het net:
De figuren 1 en 2 tonen de schema's van dit type installaties naargelang zij zijn aangesloten op respectievelijk het
laag- of het hoogspanningsnet.
Het vermogen op het aansluitpunt van het net moet in evenwicht worden gehouden met de verbruiker, wanneer er een intern
verbruik is dat hoger is dan de tolerantiewaarde van het meetsysteem, berekend als de som van de nauwkeurigheidsklasse
van de vermogensmeetapparatuur en de klasse van de stroommeettransformatoren of sondes. Elke waarde die niet aan de
vorige eis voldoet, moet in minder dan 2 seconden worden gecorrigeerd door middel van productiebeperking of
uitschakeling. Bovendien kan er een apparaat of een reeks apparaten zijn die de regelfuncties uitvoeren, hoewel deze
niet in de figuren zijn weergegeven. Het regelelement kan onafhankelijk zijn of geïntegreerd in andere apparatuur van de
installatie, zoals de vermogensmeetapparatuur of de generator.
Figuur 1: Schema met meetapparatuur voor de uitwisseling van energie met het net in installaties die op
laagspanningsnetten zijn aangesloten.
1
Figuur 2: Schema met meetapparatuur voor energie-uitwisseling met het net in installaties die op hoogspanningsnetten
zijn aangesloten. Mogelijke locaties van het energiemeetpunt
1
I.2.2 Installaties met verbruiksmeetapparatuur:
De figuren 3 en 4 tonen de schema's van dit type installaties naargelang zij zijn aangesloten op respectievelijk het
laag- of het hoogspanningsnet. De verbruiksmeting kan overeenkomen met het totale verbruik van de installatie of met een
deel van het verbruik. Het bedieningselement kan onafhankelijk zijn of deel uitmaken van andere apparatuur van de
installatie, zoals de vermogensmeetapparatuur, de generator of de belastingen.
Het op de plaats van verbruik gemeten vermogen moet te allen tijde hoger zijn dan het opgewekte vermogen. De marge van
verschil tussen verbruik en opwekking moet groter zijn dan de tolerantiewaarde van het meetsysteem, berekend als de som
van de nauwkeurigheidsklassen van de vermogensmeetapparatuur en de nauwkeurigheidsklassen van de
stroommeettransformatoren of sondes, zowel bij belasting als bij opwekking. Elke waarde die niet aan de vorige eis
voldoet, moet in minder dan 2 seconden worden gecorrigeerd door de belastingen of de opwekking te regelen, door
energieopslag of met andere middelen.
Figuur 3: Schematische weergave van de meting van het energieverbruik in installaties die op laagspanningsnetten zijn
aangesloten.
1
Figuur 4: Schematische weergave van de meting van het energieverbruik in installaties die zijn aangesloten op
hoogspanningsnetten
1
I.3 Tests:
De proeven die moeten worden uitgevoerd om de conformiteit te beoordelen van het systeem dat energielozing naar het net
vermijdt, zijn de volgende:
I.3.1 Tolerantie in permanent regime:
Het vermogensbegrenzingssysteem moet waarborgen dat de energieproductie in permanent regime voldoet aan de eisen van
punt I.2, afhankelijk van het type geteste installatie.
De test moet worden herhaald met de verschillende typen generatoren die voor het systeem zullen worden beoordeeld,
waarbij het mogelijk is elk van hen afzonderlijk te testen.
Om deze voorwaarde te verifiëren, wordt de test uitgevoerd met de volgende opeenvolging van handelingen:
1. Sluit de te testen generator aan op een stroombron die de generator voedt en die een vermogen kan leveren dat gelijk
is aan of groter is dan het vermogen van de te testen generator.
2. Sluit de generator aan op het te testen stroomnet.
3. Stel de belastingswaarde in volgens de in tabel 1 aangegeven waarden.
4. Wacht ten minste twee seconden alvorens de meting te starten.
5. Meet het uitgewisselde vermogen op het testpunt, met een onzekerheid beter dan of gelijk aan 0,5 %, en meet daarbij
om de 50 ms.
Tabel 1. Definitie van ladingen. Waarden in % van het nominale vermogen van de te testen generator.
Verbindingsregeling
Fase R
Fase S
Fase T
Eenfase.
90÷100%
10÷20%
0
Driefasig.
90÷100%
90÷100%
90÷100%
10÷20%
10÷20%
10÷20%
0
0
0
90÷100%
60÷70%
60÷70%
60÷70%
60÷70%
60÷70%
30÷40%
60÷70%
60÷70%
0
60÷70%
60÷70%
De test wordt als geldig beschouwd indien, bij een test van 2 minuten, de waarden van het geïnjecteerde vermogen,
gemeten om de 50 ms stroomopwaarts van het punt van koppeling tussen opwekking en verbruik, in elk van de fasen, voldoen
aan de voorschriften van punt I.2.1 of I.2.2, naar gelang van het geval.
I.3.2 Reactie op ontkoppeling van belasting:
Het vermogensbegrenzingssysteem moet garanderen dat, wanneer de belasting wordt losgekoppeld, de generator zijn output
binnen 2 seconden weer op de stabiele toestand brengt.
De test moet worden herhaald met de verschillende typegeneratoren die voor het systeem zullen worden beoordeeld, waarbij
het mogelijk moet zijn elk van hen afzonderlijk te testen.
Om deze voorwaarde te verifiëren, wordt de test uitgevoerd met de volgende opeenvolging van handelingen:
1. Sluit de te testen generator aan op een stroombron die stroom levert aan de generator en die een vermogen kan leveren
dat gelijk is aan of groter is dan het vermogen van de te testen generator.
2. Sluit de generator aan op het te testen stroomnet.
3. Voer de in tabel 2 voorgestelde ontkoppelingen van de belasting uit.
4. Meet het met het elektriciteitsnet uitgewisselde vermogen, met een nauwkeurigheid van ten minste 0,5 %, door metingen
om de 50 ms uit te voeren binnen een tijdsvenster van 2 minuten, met inbegrip van ten minste één minuut vóór en na de
uitschakeling van de belasting.
Tabel 2. Definitie van belastingontkoppeling. Waarden in % van het nominale vermogen van de te testen generator.
Test
Initiële belasting
Eindbelasting
1
90÷100%
60÷70%
2
90÷100%
30÷40%
3
90÷100%
0%
4
60÷70%
30÷40%
5
60÷70%
0%
6
30÷40%
0%
Herhaal elk van de tests drie keer.
De test wordt als geldig beschouwd indien de generator voor elk van de belastingsstappen het geproduceerde vermogen
bijstelt en daarbij de stationaire toestand bereikt, zodat het vermogen dat stroomopwaarts van het interconnectiepunt
tussen opwekking en verbruik wordt geïnjecteerd, voldoet aan de eisen van punt I.2.1 of I.2.2, naargelang van het geval.
Deze toestand moet worden gecontroleerd voor de waarden van het met het netwerk uitgewisselde vermogen, gemeten om de 50
ms gedurende de 2 minuten van de test.
I.3.3 Reactie op stroompieken in de opwekking:
Het vermogensbegrenzingssysteem moet ervoor zorgen dat bij een vermogenstoename van de primaire energiebron,
bijvoorbeeld een stijging van de irradiantie in een fotovoltaïsche installatie, die leidt tot een situatie waarin er
meer energie beschikbaar is dan er wordt verbruikt, de generator zijn vermogen terugzet en in minder dan 2 seconden weer
de stabiele toestand bereikt.
De test moet worden herhaald met de verschillende type generatoren die voor het systeem moeten worden goedgekeurd, elk
van hen kan afzonderlijk worden getest.
Om deze voorwaarde te verifiëren, wordt de test uitgevoerd met de volgende opeenvolging van handelingen:
1. de te testen generator aan te sluiten op een stroombron die de generator voedt en die tussen 40 en 50 % van het
vermogen van de te testen generator kan leveren.
2. Sluit de generator aan op het te testen stroomnet.
3. Sluit een belasting aan die tussen 60 % en 70 % van het vermogen van de te testen generator verbruikt.
4. het bij de energiebron beschikbare vermogen trapsgewijs opvoeren tot meer dan 90 % van het nominale vermogen van de
te beproeven generator.
5. Meting van het met het net uitgewisselde vermogen, met een nauwkeurigheid van ten minste 0,5 %, waarbij metingen om
de 50 ms worden verricht in een tijdvenster van 2 minuten dat ten minste één minuut vóór en één minuut na de verhoging
van het generatorvermogen omvat.
Herhaal elke test drie keer.
De test wordt als geldig beschouwd indien de generator voor elk van de stappen het geproduceerde vermogen dat de
permanente regeling bereikt, zodanig bijstelt dat de energie die stroomopwaarts van het interconnectiepunt tussen
opwekking en verbruik wordt geïnjecteerd, voldoet aan de eisen van punt I.2.1 of I.2.2, naar gelang van het geval. Deze
toestand moet worden gecontroleerd voor de waarden van het met het netwerk uitgewisselde vermogen, gemeten om de 50 ms
gedurende de 2 minuten van de test.
I.3.4 Prestaties in geval van communicatie-uitval:
De generator moet stoppen met produceren in geval van communicatieverlies tussen de verschillende elementen van het
systeem in minder dan 2 seconden. Indien het bedieningselement in een van de vereiste apparaten (vermogensmeetapparatuur
of generator) is geïntegreerd, behoeft de communicatie tussen de in hetzelfde apparaat geïntegreerde elementen niet te
worden gecontroleerd.
Om deze voorwaarde te verifiëren, wordt de test uitgevoerd met de volgende opeenvolging van handelingen:
1. de te testen generator aan te sluiten op een stroombron die de generator voedt en die een vermogen kan leveren dat
gelijk is aan of groter is dan het vermogen van de te testen generator.
2. Sluit de generator aan op het binnennet dat moet worden getest.
3. Stel een belasting in van 60 % en 70 % van het nominale vermogen van de generator.
4. Verbreek de communicatie tussen het bedieningselement en de vermogensmeetapparatuur.
5. Meet de tijd die is verstreken tussen het onderbreken van de communicatie en het loskoppelen van de generator of de
totale beperking van het generatorvermogen (0 %).
6. Meet het door de generator opgewekte vermogen, met een nauwkeurigheid van ten minste 0,5 %, en meet daarbij om de 50
ms.
De test wordt 3 maal herhaald.
De test wordt als geldig beschouwd als de generator het opgewekte vermogen in minder dan 2 seconden uitschakelt of tot
nul terugbrengt.
Herhaal de test door de communicatie tussen het bedieningselement en de generator te verbreken.
I.3.5 Bepaling van het maximumaantal generatoren:
Ingeval het vermogensreductiesysteem met meer dan één generator kan worden gebruikt, moeten de volgende proeven worden
herhaald met twee generatoren die parallel werken en die elk tussen 40 % en 60 % van het totale vermogen van de
belastingen leveren, zodat zij tezamen 100 % van het verbruik dekken.
1. Tolerantie in permanent regime.
2. Reactie op ontkoppeling van belasting.
In dit geval zullen de responstijden van het systeem worden gemeten en vergeleken met de tijden die worden verkregen in
het geval van een enkele generator. Aan de hand van het resulterende tijdsverschil kan het maximumaantal generatoren dat
in de installatie kan worden aangesloten, als volgt worden bepaald:
1
Zijn:
N: Maximum aantal generatoren dat in het systeem kan worden opgenomen.
t1: Responstijd met slechts één generator. De maximaal verkregen reactietijd zal worden genomen.
tr: Verschil tussen de maximale reactietijd met één en twee generatoren.
Figuur 5: Voorbeeld van de reactietijden van het systeem bij een ontkoppeling van de belasting van 100 % tot 33 % met
één of twee generatoren (Blauw - door de belasting verbruikt vermogen, Rood - in een installatie met één generator
geproduceerd vermogen, Groen - in een installatie met twee generatoren geproduceerd vermogen).
1
I.4 Overeenstemmingsbeoordeling:
De beoordeling van de overeenstemming met de eisen van deze bijlage van systemen ter voorkoming van het vrijkomen van
energie op het net, ongeacht of deze in de generator zijn geïntegreerd, dan wel zich daarbuiten bevinden, wordt
uitgevoerd aan de hand van de volgende documentatie:
1. Basisschema van het systeem, met inbegrip van de wijze van aansluiting van de generator, de beveiligingen die in de
installatie moeten bestaan of worden aangebracht en de toepasselijke voorzorgsmaatregelen inzake het vermogen van de
belastingen en de soorten ontvangers die kunnen worden aangesloten op de circuits die gelijktijdig door het net en de
generator worden gevoed, afhankelijk van hun aansluiting op de installatie voor eigen verbruik.
2. Apparatuur voor vermogensmeting en klasse van de meettransformatoren voor vermogensmeting.
3. Bedieningselement. Indien het is opgenomen in een van de systeeminrichtingen, bijvoorbeeld in de apparatuur voor
elektriciteitsmeting of in de generator, moet het worden weergegeven.
4. Type communicatie dat tussen de verschillende elementen wordt gebruikt.
5. Type generatoren waarvoor het systeem geldig is.
6. Vermogen van het geteste generatortype en soortgelijke generatoren/meetapparatuur.
7. Controle algoritme.
8. Elektrische kenmerken van de generator.
9. Maximum aantal aan te sluiten generatoren.
10. Testrapport van de in punt I.3 gespecificeerde tests, uitgevoerd door een volgens UNE-EN ISO/IEC 17025
geaccrediteerd testlaboratorium".
Derde slotbepaling. Wijziging van het eengemaakt reglement van de meetpunten van het elektrisch systeem, goedgekeurd bij
koninklijk besluit 1110/2007 van 24 augustus, houdende goedkeuring van het eengemaakt reglement van de meetpunten van
het elektrisch systeem.
Het eenvormige reglement van de meetpunten van het elektriciteitsnet, goedgekeurd bij koninklijk besluit 1110/2007 van
24 augustus, wordt als volgt gewijzigd:
Eén. Paragraaf 12 van artikel 3 wordt gewijzigd en luidt als volgt
"12. Uitleesverantwoordelijke: de instantie die belast is met het opnemen van de meetwaarden (hetzij op afstand, hetzij
ter plaatse, hetzij visueel), het ter beschikking stellen van de informatie aan de netbeheerder en de rest van de
deelnemers aan de meting, alsmede andere daarmee samenhangende functies, voor de meetpunten met de draagwijdte en de
voorwaarden die per geval worden bepaald in dit reglement en de bepalingen die dit reglement uitwerken.
Zij zijn belast met het uitlezen voor alle soorten meetpunten:
1.º Klant grenspunten:
a) Het distributiebedrijf is verantwoordelijk voor het inlezen van de gegevens die nodig zijn voor de facturering van de
toegangstolgelden en -kosten en de op de markt af te rekenen energie.
b) Wanneer de afnemer stroom koopt via een leverancier, stelt het distributiebedrijf de leverancier en de netbeheerder
op de nader te bepalen wijze de gegevens ter beschikking die nodig zijn voor de afrekening van de stroom op de markt.
Grenspunten van generatie 3, 4 en 5:
Het distributiebedrijf is verantwoordelijk voor het aflezen van de productie-installaties die, op grond van de waarde
van hun nominaal vermogen, in hun geheel moeten worden ingedeeld in type 3, 4 of 5, volgens de in artikel 6 vastgestelde
classificatie.
3. Andere grensposten:
Voor de rest van de grenspunten is de systeembeheerder belast met het inlezen ervan.
Twee. Artikel 7, lid 4, wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden
"4. Meetpunten van type 4 zijn:
(a) Punten gelegen aan de grenzen van de afnemer, waarvan het gecontracteerde vermogen in enige periode gelijk is aan of
kleiner is dan 50 kW en groter is dan 15 kW.
b) punten gelegen aan de grenzen van opwekkingsinstallaties, waarvan het nominaal schijnbaar vermogen 50 kVA of minder
en 15 kVA of meer bedraagt.
Drie. Lid 3 van artikel 9 wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:
"3. Communicatieapparatuur voor uitlezing op afstand moet beschikbaar zijn voor alle meetapparatuur van type 1 en 2,
alsmede voor meetapparatuur van type 3 en 4 die niet overeenkomt met de grenzen van de klant. Uitlezing op afstand is
facultatief voor meetpunten van type 3 en 4 aan de grenzen van de klant. Meetpunten van type 4 en type 3 die niet over
communicatie voor uitlezing op afstand beschikken, moeten worden voorbereid om de transmissie-, modem- en lijnapparatuur
aan te kunnen sluiten waarmee zij op afstand kunnen worden uitgelezen. Voor meetpunten van type 5 zijn de bepalingen van
punt 7 van dit artikel van toepassing.
Vier. Artikel 9, lid 7, wordt als volgt gewijzigd
"7. Recorders moeten in de regel worden geïnstalleerd op meetpunten van type 1, 2, 3 en 4, die kunnen worden
geïntegreerd in een gecombineerde meter of een van meters onafhankelijke inrichting kunnen vormen. Elke recorder kan
informatie opslaan die afkomstig is van een of meer meetapparatuur, onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in de
aanvullende technische instructies.
De meetpuntschrijver van type 1, 2 en 3 moet de mogelijkheid hebben om integratieperiodes tot 5 minuten te parametreren,
alsmede de parameters te registreren en op te slaan die vereist zijn voor de berekening van toegangs- of
leveringstarieven (waarden voor actieve en reactieve energie en vermogen), met de periodiciteit en de aggregatie die
vereist zijn volgens de desbetreffende tariefvoorschriften. Wanneer dit geen kortere integratieperiode vereist, zal het
actieve-energieregister op uurbasis plaatsvinden.
Meetpuntapparatuur van type 4 moet zes registers voor actieve energie, zes registers voor reactieve energie en nog eens
zes registers voor vermogen hebben. Evenzo moet de apparatuur de mogelijkheid bieden de nodige parameters voor de
facturering van integrale en toegangstarieven te programmeren. Niettegenstaande het bovenstaande moet de apparatuur de
mogelijkheid hebben om integratieperioden tot één uur te parametriseren en om uurcurven van actieve en reactieve energie
te registreren en op te slaan gedurende ten minste drie maanden.
Met de basisuitrusting van type 5 kunnen de metingen per uur worden gedifferentieerd, waarbij ten minste zes
programmeerbare perioden kunnen worden beheerd. Voor elke periode worden de actieve en reactieve energieën (in de
richtingen en kwadranten waarin de energiecirculatie mogelijk is), het maximale kwartuurvermogen per uur en de datum en
het tijdstip van het maximum geregistreerd en opgeslagen. Niettegenstaande het bovenstaande moet de apparatuur in staat
zijn integratieperioden tot één uur te parametriseren en de uurcurven van actieve en reactieve energie te registreren en
gedurende ten minste drie maanden op te slaan".
Vijf. Artikel 9.9 van het eenvormige reglement van de meetpunten wordt gewijzigd en luidt als volgt:
"9. De laagspanningsapparatuur aan de grenzen van type 3 en 4 kan worden geïntegreerd in de systemen voor beheer en
meting op afstand bedoeld in het vorige punt, op voorwaarde dat deze apparatuur, naast de specificaties van het systeem
voor beheer en meting op afstand, voldoet aan alle eisen die zijn vastgesteld in dit reglement en aan de
ontwikkelingsnormen voor meetpunten van type 3, 4 en 5, naargelang wat in elk van de gevallen het strengst is; met
uitzondering van de communicatieprotocollen, die specifiek kunnen zijn, overeenkomstig de bepalingen van afdeling 3 van
artikel 20 van dit reglement".
Vierde slotbepaling. Wijziging van Koninklijk Besluit 1699/2011, van 18 november, dat de aansluiting op het net regelt
van kleine elektriciteitsproductie-installaties.
Artikel 12.2 van koninklijk besluit 1699/2011 van 18 november, dat de aansluiting op het net regelt van kleine
installaties voor de productie van elektrische energie, wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:
Eén. Artikel 12, lid 2, wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden
"2. Indien het nominale vermogen van de op het distributienet aan te sluiten productie-installatie groter is dan 15 kW,
dient de aansluiting van de installatie op het net driefasig te zijn met een onbalans tussen de fasen van minder dan 5
kW.
Evenzo moet in de gevallen van eigen verbruik waarbij de nabijgelegen en bijbehorende opwekkingsinstallaties via het
interne net lopen, indien het verbruik driefasig is, de aansluiting van de opwekkingsinstallatie ook driefasig zijn.
Twee. Artikel 13.1 wordt als volgt gewijzigd:
"1. De aansluiting wordt gemaakt op het punt van het net van de eigenaar dat het dichtst bij de oorsprong van zijn
installatie is gelegen en dat het mogelijk maakt de productie-installatie van het elektriciteitsnet te isoleren, wanneer
dat vereist is.
De aansluiting van productie die op laagspanning is aangesloten, moet in overeenstemming zijn met de aansluitschema's en
-modi die zijn toegestaan in Koninklijk Besluit 842/2002 van 2 augustus, dat het Elektrotechnisch Reglement voor
Laagspanning goedkeurt, afhankelijk van het type installatie en het vermogen ervan. De opwekking die op hoogspanning
wordt aangesloten, moet voldoen aan de aansluitschema's en aansluitmodaliteiten van koninklijk besluit 337/2014, van 9
mei, dat de regeling van hoogspanningsinstallaties goedkeurt."
Vijfde slotbepaling. Ontwikkeling van de regelgeving.
1. De Minister voor Ecologische Transitie wordt gemachtigd om, mits voorafgaand akkoord van de Regeringsafgevaardigde
Commissie voor Economische Zaken, zoveel bepalingen uit te vaardigen als nodig zijn voor de uitwerking van dit
koninklijk besluit, alsook om, bij ministerieel besluit, de bijlagen ervan te wijzigen.
2. In het bijzonder wordt bijlage I bij beschikking van de Minister van Ecologische Overgang, na instemming van de
Regeringsdelegatiecommissie voor Economische Zaken, gewijzigd om de mechanismen en eisen te ontwikkelen die nodig zijn
om de toepassing van dynamische distributiecoëfficiënten voor collectief eigenverbruik of eigenverbruik in verband met
een installatie via het net mogelijk te maken.
Zesde slotbepaling. Bevoegde titel.
Dit Koninklijk Besluit wordt uitgevaardigd onder de bescherming van de bepalingen van artikel 149.1.13 en 25 van de
Spaanse Grondwet, waarin aan de Staat de exclusieve bevoegdheid wordt toegekend om de grondslagen en de coördinatie van
de algemene planning van de economische activiteit, respectievelijk de grondslagen van het mijnbouw- en energieregime
vast te stellen.
Zevende slotbepaling. Inwerkingtreding.
Dit koninklijk besluit treedt in werking op de dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Staatsblad.
Gegeven te Madrid, op 5 april 2019.
FELIPE R.
De Minister voor Ecologische Transitie,
TERESA RIBERA RODRÍGUEZ
BIJLAGE I
Berekening van de energieën en vermogens met het oog op de facturering en de afrekening van het collectief eigen
verbruik of het eigen verbruik van een installatie via het net.
De in artikel 3 van dit koninklijk besluit omschreven energieën en vermogens voor facturatie- en afrekeningsdoeleinden
worden berekend overeenkomstig de volgende bepalingen:
1. De netto-energie per uur die individueel wordt opgewekt voor de subjecten i die collectief zelfverbruik of verbruik
in verband met een installatie in de buurt via het net verrichten, ENGh,i, zal zijn:
ENGh,i = βi - ENGh.
Waar:
ENGh: Totale netto-uurenergie geproduceerd door de generator of generatoren.
βi: Dit is de verdelingscoëfficiënt van de opgewekte energie onder de verbruikers die deelnemen aan het collectief
eigenverbruik. Voor elke verbruiker i die deelneemt aan het collectief eigenverbruik, zal deze coëfficiënt de waarde
aannemen die vermeld staat in een overeenkomst ondertekend door alle verbruikers die deelnemen aan het collectief
eigenverbruik en meegedeeld aan het distributiebedrijf dat belast is met het aflezen van het verbruik. De waarde van
deze coëfficiënten kan worden bepaald op basis van het door elk van de deelnemende verbruikers in rekening te brengen
vermogen, de economische bijdrage van elk van de verbruikers aan de productie-installatie, of elk ander criterium, mits
er een door alle deelnemers ondertekende overeenkomst is en mits de som van deze coëfficiënten βi van alle aan het
collectief eigenverbruik deelnemende verbruikers gelijk is aan eenheid. In ieder geval moet de waarde van deze
coëfficiënten constant zijn. De coëfficiënt krijgt de waarde 1 wanneer er via het net slechts één verbruiker aan een
nabijgelegen installatie is gekoppeld.
Het distributiebedrijf past in zijn hoedanigheid van meteropnemer de distributiecoëfficiënten βi toe die zijn vermeld in
de ondertekende overeenkomst waarvan het in kennis is gesteld. In ieder geval moeten deze coëfficiënten vaste waarden
hebben voor alle uren van een factureringsperiode. Indien de overeenkomst inzake de distributiecoëfficiënt niet aan de
met de aflezing van het verbruik belaste persoon wordt meegedeeld, worden deze coëfficiënten berekend volgens de
onderstaande formule:
1
Waar:
Pci: Maximaal vermogen gecontracteerd aan de verbonden verbruiker i.
∑Pcj: Som van het maximale vermogen dat wordt afgenomen door alle verbruikers die deelnemen aan het collectieve
eigenverbruik.
2. De geïndividualiseerde zelfverbruikende energie per uur van de subjecten die collectief zelf verbruiken of
verbruikers die via het net verbonden zijn met een installatie in de buurt, Eauth,i, van elk van de verbruikers i, wordt
als volgt berekend:
a) Indien de door de consument verbruikte geïndividualiseerde energie per uur in absolute waarde groter is dan de per
uur geproduceerde geïndividualiseerde netto-energie per uur, is het geïndividualiseerde eigen verbruik per uur de waarde
van de per uur geproduceerde geïndividualiseerde netto-energie per uur:
Eauth,i = ENGh,i
b) Als het lager is, is het geïndividualiseerde zelfverbruik per uur, Eauth,i, de waarde van de geïndividualiseerde
energie die per uur door elke verbruiker wordt verbruikt.
3. In voorkomend geval wordt voor installaties voor zelfconsumptie met overschotten, waarin er meerdere
productie-installaties zijn met een enkele netto opwekkingsmeetinrichting, het overschot aan energie per uur van de
ontladen productie verdeeld over elk van de k productie-installaties die deelnemen aan deze collectieve zelfconsumptie
of naburige installaties via het net:
Vh,k = αk * (ENGh,k - ∑iEauth,i).
Waar:
Vh,k: is de netto-uitstoot per uur van voorziening k.
ENGh,k: De netto-uurenergie die door installatie k wordt geproduceerd.
αk: is de distributiecoëfficiënt van de door installatie k opgewekte netto-uurenergie die zal worden gebruikt bij gebrek
aan definitie van distributiecoëfficiënten bij overeenkomst ondertekend door alle subjecten die deelnemen aan het
collectief zelfverbruik en meegedeeld aan de verdeler als verantwoordelijke voor de aflezing van de opwekking, voor
zover de som van deze coëfficiënten van alle verbruikers die deelnemen aan het collectief zelfverbruik de eenheid is.
Deze coëfficiënten worden berekend volgens de volgende formulering:
1
Waar:
PIk: het geïnstalleerd vermogen van installatie k.
∑jPIj: som van het geïnstalleerde vermogen van de opwekkingsinstallaties.
4. In ieder geval moet de som van de energie-uuroverschotten en de zelfverbruikte energie-uurwaarden van alle
aangesloten verbruikers gelijk zijn aan de totale netto energie-uurwaarde die door de generator(en) wordt geproduceerd.
BIJLAGE II
Structuur van het administratieve register van het eigen verbruik van elektriciteit en van de door de autonome
gemeenschappen en de steden Ceuta en Melilla te verstrekken gegevens
De structuur van het administratieve register en het bestand voor gegevensuitwisseling is als volgt:
Sectie één
Gegevens over de eigenaar van het leveringspunt
Eigenaar van het bevoorradingspunt.
Fiscaal identificatienummer van de houder van het leveringspunt.
Adres van de eigenaar (geregistreerd adres).
Gemeente/Postcode van de eigenaar.
Provincie van de eigenaar.
Land.
Telefoonnummer van de houder.
E-mail adres van de houder.
Leveringspuntgegevens
CUPS van de voorraad.
Gecontracteerde kracht.
Spanning van het aansluitpunt.
Adres.
Gemeente/Postcode.
Provincie.
Kadastrale referentie van het perceel/gebouw.
Distributiebedrijf of, in voorkomend geval, transportbedrijf, waarmee het verbonden is.
Gegevens van de opwekkingsinstallatie
Generatortechnologie overeenkomstig artikel 2 van RD 413/2014, van 6 juni en, indien van toepassing, de gebruikte
brandstof.
Geïnstalleerd vermogen van de productie-installatie (KW).
Gegevens over de opslagfaciliteit (alleen indien beschikbaar).
Geïnstalleerd uitgangsvermogen (kW).
Maximaal opgeslagen energie (kWh)
Gegevens van de vertegenwoordiger die de mededeling indient (alleen indien de mededeling door een vertegenwoordiger
wordt ingediend)
Representatieve vennootschap (indien van toepassing)
BTW-nummer van de vertegenwoordigende onderneming.
Representatieve gebruiker van het bedrijf of de exploitant.
BTW-nummer van de representatieve gebruiker.
Adres (inclusief postcode).
Telefoonnummer.
E-mail adres.
Elektrisch certificaat van de installatie voor eigen gebruik
Identificatienummer/registratienummer van de Autonome Gemeenschap.
Type zelfconsumptie
Sectie
Onderafdeling
Individueel/Collectief
Tweede sectie
Gegevens van de eigenaar van het voorzieningspunt
Eigenaar van het bevoorradingspunt.
NIF van de houder van het leveringspunt.
Adres van de eigenaar (geregistreerd adres).
Gemeente/Postcode van de eigenaar.
Provincie van de eigenaar.
Land.
Telefoonnummer van de houder.
E-mail adres van de houder.
Leveringspuntgegevens
CUPS van de voorraad.
Gecontracteerde kracht.
Spanning van het aansluitpunt.
Adres.
Gemeente/Postcode.
Provincie.
Kadastrale referentie van het perceel/gebouw.
Distributiebedrijf of, in voorkomend geval, transportbedrijf, waarmee het verbonden is.
Gegevens van de opwekkingsinstallatie
Eigenaar van de productie-installatie.
NIF van de eigenaar van de productie-installatie.
Adres van de eigenaar (geregistreerd adres).
Gemeente/Postcode van de eigenaar.
Provincie van de licentiehouder.
Land.
Telefoonnummer van de eigenaar.
E-mailadres contactpersoon.
Details van de opwekkingsfaciliteit
Generatortechnologie overeenkomstig artikel 2 van RD 413/2014, van 6 juni en, indien van toepassing, de gebruikte
brandstof.
Geïnstalleerd vermogen van de productie-installatie (KW).
Registratienummer in het administratieve register van elektriciteitsproductie-installaties van het Ministerie voor
Ecologische Transitie. (indien van toepassing)
CIL-code (indien van toepassing).
Gegevens van de opslagplaats (alleen indien beschikbaar).
Geïnstalleerd uitgangsvermogen (kW).
Maximaal op te slaan energie (kWh).
Gegevens van de vertegenwoordiger die de inzending indient (alleen als de inzending door een vertegenwoordiger wordt
ingediend)
Representatieve onderneming (indien van toepassing).
BTW-nummer van de vertegenwoordigende onderneming.
Representatieve gebruiker van het bedrijf of de exploitant.
BTW-nummer van de representatieve gebruiker.
Adres (inclusief postcode).
Telefoonnummer.
E-mail adres.
Elektrisch certificaat van de installatie voor eigen gebruik
Identificatienummer/registratienummer van de CC.AA.
Type zelfconsumptie
Sectie
Onderafdeling (a/b1/b2 overeenkomstig artikel 19)
Individueel/Collectief